Doelstellingen
Het kabinet wil dat het hoger onderwijs klaar is voor de toekomst. De hogescholen en universiteiten moeten zich meer gaan specialiseren. Studenten moeten een bewuste studiekeuze maken om studie uitval tegen te gaan en studenten moeten sneller afstuderen. Verder moeten hogescholen en universiteiten het aanbod van opleidingen beter afstemmen op de wensen van verschillende studenten en op de vraag van de arbeidsmarkt. Daarnaast is toegankelijkheid een belangrijk deel van het Nederlandse stelsel voor hoger onderwijs.
Met hogescholen en universiteiten zijn prestatieafspraken gemaakt, om de verdeling van het onderwijsbudget te koppelen aan de prestaties van de hogescholen en universiteiten.
Het doel van het hoger onderwijs is om mensen op te leiden voor de huidige kenniseconomie. Onderwijs van kwaliteit is hiervoor noodzakelijk. Volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is het wetenschappelijk onderwijs gericht op de voorbereiding tot de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis en dat het inzicht in de samenhang van de wetenschappen bevordert. Het hoger beroepsonderwijs is volgens deze wet gericht op de overdracht van theoretische kennis en op de ontwikkeling van vaardigheden in nauwe aansluiting op de beroepspraktijk. Het hoger onderwijs moet aandacht schenken aan persoonlijke ontplooiing en aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Voor een uitgebreide beschrijving van deze wet, zie Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Soorten instellingen
Het hoger onderwijs in Nederland kent twee soorten erkende onderwijsinstellingen, namelijk:
- Universiteiten en hogescholen die in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) staan. Deze onderwijsinstellingen krijgen geld van de overheid.
- Een aantal particuliere opleidingen. Deze opleidingen krijgen geen geld van de overheid. Ze krijgen erkenning na onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en de NVAO. De diploma’s zijn daarna wettelijk erkend.
Zie voor een verdere omschrijving van deze instellingen: Soorten instellingen in het hoger onderwijs.
Organisatie van het hoger onderwijs
Het academische jaar in het hoger onderwijs start in principe op 1 september en eindigt op 31 augustus van het jaar daarop. Nederland is in het studiejaar 2002 gestart met de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs, waarbij het onderscheid in oriëntatie tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs is gehandhaafd. In het wetenschappelijk onderwijs duurt de bacheloropleiding drie jaar (180 ECTS). De masteropleiding duurt één (60 ECTS), anderhalf of twee jaar (120 ECTS). Alle hbo-bacheloropleidingen duren vier jaar (240 ECTS). Ook binnen het hbo zijn er erkende masteropleidingen. Hierbij is 60 ECTS gelijk aan 1680 uren studie.
De invoering van de bachelor-masterstructuur en accreditatie draagt bij aan een gemeenschappelijk en open Europees onderwijs. Hierdoor worden de keuzemogelijkheden voor studenten verruimd en wordt het voor studenten makkelijker om een masteropleiding te volgen op een andere instelling (in binnen- of buitenland) dan die waar zij hun bachelordiploma hebben behaald.
In het hoger onderwijs is het jaar over het algemeen verdeeld in vier blokken. Per blok volgt een student een aantal vakken en over het algemeen worden aan het einde van het blok deze vakken getoetst. De lengte van de colleges in het hoger onderwijs zijn niet wettelijk vastgelegd. Dit wordt bepaald door de instellingen zelf.
Instellingen in het hoger onderwijs bestaan vaak uit verschillende faculteiten. In een faculteit op de universiteit zijn vaak een aantal verwante opleidingen en onderzoeksgroepen verenigd. Hogescholen gebruiken de term faculteiten ook voor hun afdelingen. Hierin zijn ook verwante opleidingen verenigd.
Academische kalender voor het hoger onderwijs 2014/2015
Type informatie | Data |
Begin van het academische jaar | 1 september 2014 |
Onderwijsactiviteiten en feestdagen | Dit is belegd bij de instellingen zelf. |
Examens | Instellingen zijn volledig vrij om de data van de examens vast te stellen. |
Eind van het academische jaar | 31 augustus 2015 |
Feestdagen (incidenteel / nationale / religieuze feestdagen) |
Eerste en Tweede Kerstdag: 25 en 26 december 2014 Oudejaarsdag: 31 december 2014 Nieuwjaarsdag: 1 januari 2015 Tweede Paasdag: 6 april 2015 Koningsdag: 27 april 2015 Bevrijdingsdag: 5 mei 2015 Hemelvaartsdag: 14 mei 2015 Tweede Pinksterdag: 25 mei 2015 |
Aantal intervallen: Dit mogen instellingen zelf bepalen. |
Duur van de intervallen: |
Aanvullende opmerkingen:
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), artikel 1.1/definities, k: studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
Het academisch jaar kan worden onderverdeeld in een semester of een trimester. Instellingen zijn vrij om te beslissen hoeveel weken gebruikt worden om les te geven en hoeveel weken gebruikt worden voor de examens.
Gedurende de periode van examens, stoppen de onderwijs activiteiten, zodat studenten zich op de tentamens kunnen richten.
Sommige cursussen kunnen ook in de loop van het academisch jaar starten, op 1 februari.