Skip to main content
European Commission logo

Eurydice

EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bekostiging van het hoger onderwijs
Netherlands

Netherlands

3.Bekostiging

3.2Bekostiging van het hoger onderwijs

Last update: 14 December 2023

Financiering

In het hoger onderwijs krijgen alle instellingen, de bekostigde universiteiten en hogescholen, één bedrag van de overheid: de lumpsum. De onderwijsinstellingen beslissen zelf hoe zij het geld uitgeven aan personeel, materieel en huisvesting (bestedingsvrijheid).

De instellingen ontvangen deze lumpsum vanwege het verzorgen van wo- en hbo-bachelor- en masteropleidingen, het doen van onderzoek (wo) en het ontwerp en ontwikkeling (hbo) en voor onderzoek of voor samenwerking met academische ziekenhuizen. Het gaat daarbij om opleidingen die zijn beoordeeld en goedgekeurd door de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO). Dit heet accreditatie.

Het budget wordt elk jaar door de overheid vastgesteld. De financiering van hogescholen en universiteiten is vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast ontvangen instellingen collegegeld van de ingeschreven studenten.

Private financiering ontvangen hogescholen en universiteiten vaak van bedrijven of non-profit instellingen voor onderzoek.

Alleen universiteiten en hogescholen die  in de Wet op het hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden genoemd, ontvangen geld van de overheid. Instellingen die niet in de wet zijn opgenomen, maar wel in aanmerking willen komen voor rijksbekostiging, kunnen een aanvraag indienen bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Een opleiding in het hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs is wettelijk erkend na beoordeling en goedkeuring van NVAO.

 

Financiering onderwijs universiteiten en hogescholen

Het bedrag dat de instellingen vanwege het verzorgen van onderwijs ontvangen is met name gebaseerd op:
• Het aantal EER-studenten dat nominaal studeert (studietijd zonder vertraging) en
• Het aantal EER-studenten dat  succesvol 1  bachelor- en 1 masteropleiding afrond.
• Een instelling specifieke opslag.

 

Financiering onderzoek universiteiten en hogescholen

Universiteiten en hogescholen ontvangen van de overheid ook geld voor onderzoek. Dit bedrag wordt bij universiteiten onder andere berekend op basis van het aantal afgestudeerden en promoties.

Niet alleen de Rijksoverheid financiert onderzoek op universiteiten en hogescholen. De instellingen krijgen ook geld van het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), (internationale) overheden, bedrijven en non-profitinstellingen.

 

Overheidsgeld voor universitaire medische centra

Het ministerie van OCW bekostigt via de universiteiten ook het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen (die samen met de medische faculteiten universitaire medische centra vormen. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen.

 

Prestatieafspraken met universiteiten en hogescholen

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft eind 2012 prestatieafspraken gemaakt met alle hogescholen en universiteiten. Deze prestatieafspraken zijn gemaakt over de verbetering van kwaliteit en studiesucces, de bevordering van profilering en zwaartepuntvorming en de versterking van valorisatie. Scholen geven zelf aan wat ze willen verbeteren op het gebied van onderwijskwaliteit en studiesucces. Door profilering moeten hogescholen en universiteiten aangeven wat hun sterke punten zijn. Zo zal de ene hogeschool zich richten op Associate Degrees en zal een andere school ervoor kiezen om zijn opleidingen aantrekkelijker te maken voor vwo'ers. Universiteiten moeten keuzes maken in hun wetenschappelijk onderzoek om op hun eigen gebieden tot de wereldtop te behoren. Ook moeten ze het onderzoek beter afstemmen op de behoeften van het bedrijfsleven en op grote maatschappelijke uitdagingen, zoals veiligheid en vergrijzing.

Aan het sluiten van de prestatieafspraken en het daadwerkelijk realiseren van de prestaties zijn voor de instellingen financiële consequenties verbonden. Het bekostigingsmodel wordt daartoe aangepast. Ruim 7% van de onderwijsbekostiging wordt bestemd voor deze bekostiging op ‘kwaliteit en profiel’. Het kader voor de prestatieafspraken staat in het hoofdlijnenakkoord VSNU en in het hoofdlijnenakkoord HBO-raad.


Financiële autonomie en controle 

Autonomie

Alle instellingen in het hoger onderwijs mogen zelf beslissen hoe ze het geld aan personeel, materieel en huisvesting uitgeven.

 

Controle en toezicht

Het toezicht op het hoger onderwijs is geregeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Alle hoger onderwijsinstellingen die overheidsgeld ontvangen, zijn verplicht een jaarverslag op te stellen. Met dit jaarverslag leggen zij verantwoording af over hun (financiële) beleid. Ook informeren zij de overheid over hun onderwijsprestaties. Op de pagina Richtlijnen Jaarverslag Onderwijs staat hoe het jaarverslag moet worden opgesteld.

De Inspectie van het Onderwijs controleert de werkzaamheden van de accountant van de school. De Inspectie stelt jaarlijks een Onderwijsverslag op. Hierin staat onder meer de financiële situatie van verschillende onderwijssectoren beschreven.

Naleving wet- en regelgeving

De inspectie ziet erop toe dat instellingen voor hoger onderwijs de wet naleven. Daarbij ligt de nadruk op de regels voor:

• Het verzorgen van onderwijs;
• de voorlichting daarover;
• het toepassen van de vooropleidingseisen bij toelating van studenten;
• het afnemen van examens en promoties;
• het uitreiken van diploma's.

Dit gebeurt bijvoorbeeld door de uitvoering van een bepaald onderdeel van de wet te onderzoeken of door incidenteel de naleving bij een hogeschool of universiteit te onderzoeken, bijvoorbeeld na meldingen over het niet naleven van wettelijke voorschriften. Ook onderzoekt de inspectie op welke manier de besturen en raden van toezicht ervoor zorgen dat de wetten zorgvuldig worden uitgevoerd. Daarnaast onderzoekt de inspectie in themaonderzoeken specifieke aspecten van het hoger onderwijs. Dit kan op verzoek van de minister.

Bron: De Onderwijsinspectie 


Collegegeld in het hoger onderwijs

In het hoger onderwijs moet de student collegegeld betalen aan de hogeschool of universiteit. Bij een door de overheid gefinancierde hoger onderwijsinstelling in Nederland is het collegegeld voor bepaalde groepen vastgesteld. Afhankelijk van de situatie betaalt de student wettelijk collegegeld of het instellingscollegegeld.

De student betaalt het collegegeld aan de universiteit of hogeschool waar hij/zij studeert. De overheid bepaalt jaarlijks de hoogte van het wettelijk collegegeld. De hoogte is aan alle onderwijsinstellingen gelijk. Een universiteit of hogeschool bepaalt de hoogte van het instellingscollegegeld. Het instellingscollegegeld mag nooit lager zijn dan het wettelijk collegegeld behalve bij joint degrees.

De student betaalt het wettelijk collegegeld als hij/zij voldoet aan elk van de voorwaarden:

• hij/zij voldoet aan de nationaliteitsvereiste. Dit houdt in dat de student de nationaliteit bezit van een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER) of de Surinaamse of Zwitserse nationaliteit. De student valt ook onder de nationaliteitsvereiste als hij/zij een familielid is van in Nederland wonende EU-burgers die niet de EER-nationaliteit hebben of als de student een verblijfsvergunning bezit op basis waarvan de student in aanmerking komt voor studiefinanciering; en
• de student heeft bij de aanvang van het studiejaar van de bacheloropleiding nog niet een bachelordiploma of masterdiploma behaald en bij aanvang van het studiejaar van de masteropleiding nog geen masterdiploma; en
• de student staat ingeschreven voor een bekostigde opleiding aan een universiteit of hogeschool.

Als de student gedurende het studiejaar niet meer voldoet aan de vereisten omtrent nationaliteit kan de instelling alsnog instellingscollegegeld in rekening brengen.

Het wettelijk collegegeld geldt ook als:

• de student na het afronden van een studie nog een tweede bachelor of een tweede master in de zorg of in het onderwijs wilt volgen en de student nog geen diploma heeft behaald in (één van) deze richtingen. Om te bepalen of een opleiding een zorg- of onderwijsopleiding is, kan de student het centraal register opleidingen hoger onderwijs (Croho) raadplegen.
• de student een tweede hbo-bachelor of een tweede hbo- of wo-master is gestart tijdens een eerste studie, en deze parallel aan een eerste studie volgt.

Als een student niet aan deze voorwaarden voldoet, betaalt hij/zij het instellingscollegegeld. Instellingscollegegeld geldt voor opleidingen in voltijd, deeltijd of voor duale opleidingen in het hoger onderwijs. Het bedrag kan verschillen per onderwijsinstelling, per opleiding en per groep studenten. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft hier geen richtlijnen voor.

Bron: Rijksoverheid 

Hoogte collegegeld universiteit of hogeschool

In het hoger onderwijs betaalt de student collegegeld aan de hogeschool of universiteit die door de overheid gefinancierd wordt. Dit is voor het studiejaar:
• 2023/2024- € 2.314. Voltijd;
• 2023/2024 – tussen de € 1.377 en € 2.314. Voor een deeltijd of duale opleiding. De opleiding stelt het bedrag vast.
• 2024/2025 - € 2.530. Voltijd;
• 2024/2025 – tussen de € 1.506 en 2.530. Voor een deeltijd of duale opleiding. De opleiding stelt het bedrag vast.

Collegegeldkrediet

De student betaalt het collegegeld aan de onderwijsinstelling. Om het collegegeld te kunnen betalen, kan de student naast studiefinanciering ook collegegeldkrediet aanvragen. Dit is een maandelijkse lening die is afgestemd op de hoogte van het collegegeld.

 

Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van de student

De ouders van kinderen in het hoger onderwijs ontvangen geen financiële tegemoetkoming.

 

Financiële ondersteuning voor studenten

In  het huidige stelsel kunnen studenten die studeren aan een hoger onderwijsinstelling een tegemoetkoming krijgen in de vorm van studiefinanciering. Dit krijgen studenten die jonger zijn dan 30 jaar en een voltijdopleiding volgen aan een hbo of universiteit.

Studiefinanciering bestaat uit 4 onderdelen: een basisbeurs, een aanvullende beurs, een ov-kaart (het 'studentenreisproduct') en een lening. De basisbeurs en het studentenreisproduct zijn er voor iedereen. Een aanvullende beurs en een lening moet extra aangevraagd worden. De beurs is een voorlopige lening. Die voorlopige lening wordt pas een gift als de student een diploma binnen 10 jaar haalt. Dit is de  'prestatiebeurs'. Hoeveel beurs wordt omgezet in een gift, is afhankelijk van de waarde van het diploma. Als een student geen diploma haalt, moet hij/zij alles terugbetalen. Alleen de aanvullende beurs over de eerste vijf maanden mag de student houden.

Voor de meeste studies heeft een student recht op vier jaar beurs. Daarna kan een student nog drie jaar lenen en één jaar gebruik maken van het studentenreisproduct. De studiefinanciering moet binnen 10 jaar gebruikt zijn. Nederlanders kunnen studiefinanciering krijgen. Dit geldt ook voor niet-Nederlanders met een verblijfsvergunning type II, III of IV. Als de student een andere vergunning heeft of uit een EU-land komt, kan er een nationaliteitenschema ingevuld worden om te kijken of de student toch recht heeft op studiefinanciering.
Bron: DUO

Studiefinanciering buitenland

Studenten met aanspraak op Nederlandse studiefinanciering, die hun studie helemaal of voor een deel in het buitenland willen volgen, kunnen vanaf 1 september 2007 hun studiefinanciering meenemen naar een opleiding in het buitenland. Studenten krijgen daardoor maximale keuzevrijheid een opleiding te kiezen die het beste op hun wensen aansluit. Uiteraard dient de opleiding in het buitenland qua niveau en kwaliteit minstens zo goed te zijn als in Nederland. Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs, toetst dit. Studenten hoeven niet eerst ingeschreven te staan aan een Nederlandse universiteit of hogeschool. Voorwaarde is dat studenten voorafgaand aan hun studie tenminste 3 van de 6 jaar legaal in Nederland hebben gewoond, ongeacht hun nationaliteit. Dit geldt niet voor (kinderen van) migrerende werknemers.

Instellingen voor hoger onderwijs hebben speciale fondsen gekregen om een financiële voorziening te treffen voor studenten die door overmacht of bijzondere persoonlijke omstandigheden studievertraging hebben opgelopen (profilering).

Onderstaand figuur geeft een overzicht van het aantal studenten in het hoger onderwijs die studiefinanciering ontvangen. De figuur onderscheidt de nominale fase en de leenfase. In de nominale fase hebben studenten recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, een reisvoorziening, een lening en eventueel een aanvullende beurs. In de leenfase hebben de studenten recht op een reisvoorziening en een lening.

Aantal studenten ho met studiefinanciering Nederland.jpg

Bron: Trends in Beeld

 

Particulier onderwijs

Nederland kent twee vormen van erkende instellingen, de universiteiten en hogescholen die in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn opgenomen en door het Rijk worden bekostigd en particuliere onderwijsinstellingen die erkend zijn, maar geen geld van de Rijksoverheid ontvangen. Deze particuliere instellingen kunnen een erkenning krijgen na onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en de NVAO. De diploma's verbonden aan die opleidingen zijn dan gelijk aan die van bekostigde instellingen.

De kwaliteit van individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dat wordt beheerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Alleen door de NVAO goedgekeurde (geaccrediteerde) opleidingen worden door de overheid erkend en ontvangen subsidie. De inspectie houdt toezicht op het functioneren van het accreditatiestelsel als geheel. Alle wettelijk erkende opleidingen van universiteiten en hogescholen vindt u in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO).

De overheid verstrekt geen financiële middelen aan particuliere scholen. Hierdoor zijn de instellingen volledig afhankelijk van de bijdragen van derden, waaronder de ingeschreven leerlingen. De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling. Het bestuur van een hoger onderwijsinstelling mag zelf bepalen hoe het geld besteed wordt.
Voor meer informatie over particuliere hoger onderwijsinstellingen, klik hier

Experimenten open bestel hoger onderwijs

Het ministerie van OCW experimenteert met een open bestel voor het hoger onderwijs. In een open bestel krijgen onderwijsinstellingen onder gelijke voorwaarden geld van het ministerie. Ook particuliere onderwijsinstellingen, zoals de LOI en de NTI, die normaal gesproken niet in aanmerking komen voor geld van de Rijksoverheid.

Het experiment moet duidelijk maken welke effecten een open bestel heeft op de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. In totaal doen 18 onderwijsinstellingen mee aan het experiment. Het onderzoek duurt nog tot 2015 om effecten die pas later optreden (zoals arbeidsmarkteffecten) in beeld te kunnen brengen.

Bron: Rijksoverheid