Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Organisatie van primair onderwijs

Netherlands

5.Primair onderwijs

5.1Organisatie van primair onderwijs

Last update: 22 February 2024

Geografische spreiding van scholen

In Nederland staat gemiddeld op elke 6,6 km2 een school voor basisonderwijs. De basisscholen liggen zo gespreid dat 97,6% van de kinderen een school binnen het eigen postcodegebied heeft of op nog geen kilometer afstand van een school woont. Van alle kinderen hoeft 67% minder dan 500 meter naar school te lopen. Een kleine honderd duizend kinderen (6,7% van het totaal) woont tussen 500 en 1000 meter van school en 26% woont verder dan 1 kilometer van de school af. Slechts 0,2% van alle leerlingen moet meer dan 3 kilometer afleggen naar de dichtstbijzijnde basisschool. Dit laatste komt vooral voor in de noordelijke provincies.

Kerncijfers leerlingen primair onderwijs

  2022 2021 2020 2019
bao 1367,357 1370,816 1386,023

 

1396,385

 

sbao 34,635

 

35,425

 

 

35,671

 

35,731
so 33,986 33,608

 

32,589

 

 32,069
vso 38,418 37,998

 

37,621

 

 

37,75

    

Totaal Primair onderwijs 1.474.396 1.477.847 1.491.904 1.466.960

bao= basisonderwijs; sbao= speciaal basisonderwijs; so = speciaal onderwijs; vso = voortgezet speciaal onderwijs

Bron en meer informatie:OCW in Cijfers

In 2022 waren er in Nederland 6056 basisscholen voor primair onderwijs. 262 scholen voor speciaal basisonderwijs en54 scholen voor speciaal onderwijs.

Bron en meer informatie: Onderwijs in cijfers.

Als een kind niet zelfstandig naar school kan, kan de ouder leerlingenvervoer aanvragen voor de volgende situaties:

  • Het kind heeft een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap.
  • Het kind heeft vervoer nodig naar een (speciale) school voor basisonderwijs op basis van afstand (minimaal zes kilometer).
  • Het kind heeft vervoer nodig naar een school voor bijzonder onderwijs.

    Aanvraag voor leerlingenvervoer kan via de gemeente. De gemeente beslist of een kind recht heeft op leerlingenvervoer en deze kijkt ook of een vergoeding mogelijk is.

Toelatingsvoorwaarden

Om als leerling toegelaten te worden tot een basisschool moet een kind de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt. Vanaf 5 jaar gaat de leerplicht in. Om een kind te laten wennen aan school, kan vanaf 3 jaar en 10 maanden een kind alvast een aantal (halve) dagen naar school gaan (max. 5 dagen). Leerlingen verlaten de basisonderwijs meestal bij 12 jaar (en uiterlijk bij 14 jaar). In artikel 23 van de Grondwet wordt de vrijheid van onderwijs gewaarborgd. Daarnaast wordt er ook een onderscheidt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

Er wordt in Nederland onderscheid gemaakt tussen openbare en bijzondere scholen. Bijzondere scholen geven les op basis van godsdienst, levensovertuiging of een visie op het onderwijs. De lessen op een openbare school zijn niet op basis van een godsdienst of levensovertuiging. De overheid betaalt voor beide soorten onderwijs. Daarvoor moeten scholen voldoen aan voorwaarden. Zo moet het onderwijs van voldoende kwaliteit zijn. Ook zijn er bijvoorbeeld eisen voor het minimum aantal leerlingen, de bevoegdheid van leraren en het aantal uren onderwijs.

Openbare scholen zijn vrij toegankelijk voor alle leerlingen. Het onderwijs is niet gebaseerd op een godsdienst of levensovertuiging.  Er zijn wel openbare scholen die vanuit bepaalde onderwijskundige uitgangspunten lesgeven. De gemeente moet zorgen dat er genoeg openbaar onderwijs is. Zijn er niet genoeg openbare scholen in de omgeving? Dan zorgt de gemeente dat kinderen op een andere manier openbaar onderwijs krijgen. Bijvoorbeeld door vervoer te regelen naar een openbare school.

Bijzondere scholen geven les op basis van godsdienst, levensovertuiging of een visie op het onderwijs. Een bijzondere basisschool mag een kind weigeren, wanneer er geen plaats is. De bijzondere school kan adviseren bij het kiezen van een andere school. Het bijzonder onderwijs kan ook toelatingseisen stellen in verband met de levensbeschouwelijke grondslag van de school; het schoolbestuur beslist of een leerling toegelaten wordt. 

Schoolkeuze

In Nederland is er vrije schoolkeuze. Ouders kunnen kiezen naar welke school hun kind gaat. Er zijn een aantal manieren om aan informatie te komen om een keuze voor een school te maken. Veel scholen houden informatieavonden voor ouders van nieuwe leerlingen en/of geven de ouders de gelegenheid lessen bij te wonen. Daarnaast zijn alle scholen wettelijk verplicht een schoolgids voor ouders uit te brengen. In de schoolgids staan de doelstellingen, resultaten, onderwijstijden, etc van de school. Op de website scholenopdekaart.nl  wordt de mogelijkheid geboden om scholen te vergelijken. De onderwijsinspectie stelt onderzoeksrapporten op die openbaar zijn en die de kwaliteit van de school belichten

 

Groepsindeling  en leeftijdsniveau

Scholen in het primair onderwijs zijn vrij in de keuze van de schoolorganisatie. Ook de groepsindeling van de leerlingen is een keus van de school zelf. Deze indeling kan naar leeftijd en/of ontwikkelingsniveau zijn. 

Op de meeste basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) zijn de leerlingen ingedeeld in leeftijdsgroepen. De leerlingen doorlopen in totaal 8 groepen, waarvan twee voor pre-primair onderwijs, namelijk groep 1 en groep 2. Over het algemeen beginnen de leerlingen op vierjarige leeftijd in groep 1 en gaan ze, in principe, ieder jaar naar een volgende groep. De term onderbouw is een verzamelnaam voor de groepen 1 tot en met 4 (4 tot en met 8-jarigen). De groepen 5 tot en met 8 (9 tot en met 12-jarigen) worden aangeduid met de term bovenbouw. Daarnaast kan de indeling onderbouw (groep 1 tot en met 3), middenbouw (groep 4 tot en met 6) en bovenbouw (groep 7 en 8) gebruikt worden in het basisonderwijs.

Leraren basisonderwijs en leraren voor speciaal basisonderwijs zijn bevoegd om in alle vakken en aan alle leeftijdsgroepen les te geven. Daarnaast kan een school ook vakleraren aanstellen die les geven in een specifiek vak. Bijvoorbeeld in de vakken bewegingsonderwijs, godsdienst, tekenen, muziek, handvaardigheid, Engels en Fries.

De overheid stelt geen eisen aan het minimum of het maximum aantal leerlingen in een klas. Wel is voorgeschreven hoeveel ruimte een leerling nodig heeft. In het basisonderwijs is dit minimaal 3,5 m2 vloeroppervlakte per leerling.

Organisatie van het schooljaar
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bepaalt de data van het schooljaar en de spreiding, de lengte en de data van een aantal vakanties. Het schooljaar in het primair onderwijs loopt in verband met de leerplichttelling van 1 oktober tot en met 30 september van het daaropvolgende kalenderjaar. 1 oktober is als datum gekozen, omdat scholen in het primair niet allemaal tegelijk beginnen. Dit is afhankelijk van de regio waarin de school ligt. Voor de scholen in het primair onderwijs geldt een zomervakantie van zes weken.

De minister van OCW legt de data voor de zomervakantie, kerstvakantie en één week meivakantie vast in een ministeriële regeling. Scholen moeten zich aan deze data houden. Alleen in zeer bijzondere situaties kunnen zij hiervan afwijken. In dit geval moeten scholen toestemming vragen aan de minister van OCW. Voor de herfstvakantie en voorjaarsvakantie geeft het ministerie van OCW alleen adviesdata. Scholen mogen hier dus van afwijken.

Om de schoolvakanties te spreiden is Nederland ingedeeld in drie regio’s: noord, midden en zuid. De bedoeling is dat door deze vakantiespreiding de verkeersdrukte in de schoolvakanties beperkt blijft. Klik hier voor een overzicht van de vakanties per schooljaar.

Lesuren
Scholen zijn, binnen de aangegeven kaders van de overheid, vrij in het bepalen van de verdeling van tijd over aandachtsgebieden en vakken. Scholen kunnen flexibel zijn met de schooltijden zodat het lesrooster beter kan worden aangepast aan de specifieke wensen en eisen van de school en haar omgeving. Het minimaal aantal lesuren verdeeld over 8 jaar (7520 uur) is voorgeschreven in de Wet op het Primair onderwijs.

Basisscholen mogen zelf bepalen hoe een schooldag eruit zit. De overheid heeft wel  vastgelegd hoeveel tijd scholen moeten besteden aan onderwijs (de onderwijstijd). Scholen mogen de tijden waarop zij les geven (de schooltijden) zelf bepalen. In de Wet op Primair onderwijs (WPO) staat aangegeven dat de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag verdeeld moeten worden, tenzij afwijking van deze verdeling van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

Organisatie van de dag en week
Het schoolbestuur van de onderwijsinstelling stelt de duur van de lessen en de schooltijden vast waarmee de medezeggenschapsraad in moet stemmen. Scholen mogen voor de groepen 3 tot en met 8 maximaal 7 keer per jaar een vierdaagse schoolweek inplannen, naast de vierdaagse weken door feestdagen. Daarnaast hebben de meeste basisschoolleerlingen woensdagmiddag vrij. De school is echter niet verplicht om deze middag vrij te geven en kan dit eventueel ook op een ander moment doen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de schooltijden en de onderwijstijden. De inspectie toetst daarbij aan de hand van de schoolgids welke onderwijstijden de school hanteert. Scholen moeten met hun administratie aantonen dat zij voldoende onderwijstijd verzorgen. Als zij niet genoeg onderwijs geven, vragen zij aan de school om het lesrooster te corrigeren, zodat het aan de minimale eisen voldoet. Als een school daarna nog niet voldoet, kunnen maatregelen volgen.

Overblijven
De WPO geeft aan dat het bevoegd gezag van de scholen (schoolbesturen) zorg draagt voor een voorziening om de leerlingen de gelegenheid te bieden om over te blijven in de middagpauze. De kosten van het overblijven komen voor rekening van de ouders van de kinderen die gebruik maken van de overblijfvoorziening. De medezeggenschapsraad moet met het bedrag instemmen. Elke school moet een tussenschoolse opvang (tso) organiseren als ouders erom vragen. Daarnaast is een basisschool verplicht om de aansluiting met de buitenschoolse opvang (bso) te organiseren als een ouder daarom vraagt.

Het toezicht in deze middagpauze voor de kinderen kan door ouders, vrijwilligers, leerkrachten of externe medewerkers worden gedaan. Ouders overleggen met het schoolbestuur, het schoolteam, de ouderraad of de oudercommissie hoe het overblijven wordt geregeld. Vanaf 1 augustus 2011 moet tenminste de helft van de personen die toezicht houden tijdens het overblijven hiervoor een cursus hebben gevolgd.