Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Nederland:Bachelor

Netherlands

7.2.Bacheloropleidingen

7.2.1Nederland:Bachelor

Last update: 14 December 2023

Studierichtingen



Bachelor opleidingen in het hoger onderwijs worden in Nederland onderverdeeld in verschillende categorieën. De categorieën volgens het CROHO register zijn:

  • Economie
  • Gezondheidszorg
  • Gedrag en maatschappij
  • Landbouw en natuurlijke omgeving
  • Onderwijs
  • Recht
  • Taal en Cultuur
  • Techniek

Lesuren hbo en universiteit

Er bestaan geen wettelijke voorschriften voor het aantal contacturen in het hoger onderwijs. Universiteiten en hogescholen mogen zelf bepalen hoe zij het onderwijs inrichten. Er zijn wel afspraken over de studielast. De studielast voor een studiejaar bedraagt 60 studiepunten (dit is gelijk aan 1.680 uren studie).

Het aantal contacturen verschilt per opleiding en studiejaar. Voor het eerste studiejaar van de bacheloropleiding zijn afspraken gemaakt dat het aantal contacturen in 2015 tenminste12 uur is. Deze afspraken zijn gemaakt in het kader van de prestatieafspraken voor het hoger onderwijs.

De studielast van elke opleiding wordt uitgedrukt in studiepunten (ECTS). In de Onderwijs- en examenregeling (OER) van de opleiding staan de afspraken hierover. Voor elke opleiding van een instelling wordt een onderwijs- en examenregeling door het instellingsbestuur vastgesteld.

Een overzicht van de studielast per opleiding in het hoger onderwijs volgt hieronder:

Studielast in studiepunten per opleiding hoger onderwijs.

Opleiding                               Duur                                     Studielast

Bachelorgraad hbo                   4 jaar                                   240 studiepunten (ECTS)

Bachelorgraad wo                     3 jaar                                  180 studiepunten

Master hbo/wo                           ten minste 1 jaar                ten minste 60 studiepunten   In 2002 is de bachelor-master structuur ingevoerd in het hoger onderwijs. De cursusduur voor het masterdiploma is minimaal vier jaar, inclusief de bachelorfase van drie jaar. Voor de technische opleidingen en tandheelkunde is de cursusduur vijf jaar en voor de opleiding tot (dieren-) arts of apotheker zes jaar (totaal, inclusief master).

In het hbo en wo komen zowel voltijdse, deeltijdse als duale opleidingen voor.

NLQF en EQF

Het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF) bestaat uit acht niveaus en één instroomniveau. De niveaus worden vastgesteld aan de hand van beschrijvingen van wat iemand weet en kan na voltooiing van het leerproces, waar dan ook doorlopen. Deze beschrijvingen van de niveaus van kennis, competenties en vaardigheden zijn de leerresultaten. Een bachelor is ingedeeld in NLQF niveau 6, een master in NLQF niveau 7. Klik hier voor een uitgebreide toelichting op de NLQF-niveaus.

Toelatingseisen

Toelating hoger onderwijs

Leerlingen met een diploma mbo-4 of havo kunnen naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). Leerlingen met een vwo-diploma of hbo-propedeuse kunnen ook voor een studie aan een universiteit kiezen. 

Heeft een leerling van 21 jaar of ouder niet de juiste vooropleiding? Dan kan hij/zij een toelatingsonderzoek doen bij een universiteit of hogeschool om alsnog te worden toegelaten.

Sommige opleidingen stellen extra eisen aan een diploma: een bepaald profiel of vakken binnen dat profiel.

Studenten moeten zich uiterlijk op 1 mei aanmelden bij Studielink voor de studie van hun keuze. Zij hebben dan recht op een studiekeuzecheck. Aanmelding tot en met 1 mei betekent ook recht op toelating tot een andere studie (toelatingsrecht). Voor een opleiding met een numerus fixus is de uiterste aanmelddatum 15 mei. Wordt een student hiervoor uitgeloot? Dan behoudt hij zijn toelatingsrecht voor andere opleidingen in het hoger onderwijs alleen als hij zich uiterlijk op 1 mei heeft aangemeld.

Bron: Rijksoverheid

Extra toelatingseisen en aanvullende eisen

Sommige opleidingen hebben naast diploma-eisen nog extra toelatingseisen. Bijvoorbeeld de eis dat een bepaald profiel onderdeel was van het examen van de vooropleiding van de student. De eisen zijn te vinden in de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs. De hogeschool of universiteit geeft informatie over de vooropleidingseisen.

Sommige hbo-opleidingen mogen aanvullende eisen stellen waarvoor de student auditie of een toelatingstest moet doen.

Vrijstelling van toelatingseisen hoger onderwijs

Een student kan een vrijstelling krijgen van de toelatingseisen voor hogescholen en universiteiten als hij/zij:

  • beschikt over een bachelor- of masterdiploma;
  • met goed gevolg een propedeuse examen afgelegd heeft voor hoger onderwijs;
  • wetenschappelijk of hoger onderwijs volgt in een Europees land dat een onderwijsverdrag heeft met Nederland;
  • beschikt over een buitenlands diploma dat gelijkwaardig is aan het vereiste diploma.
  • een toelatingsonderzoek heeft gedaan waaruit blijkt dat hij/zij voldoende kennis heeft om de opleiding te kunnen volgen.

Een student moet de vrijstelling aanvragen bij de onderwijsinstelling waar hij/zij de opleiding wil volgen.

Toelating zonder juist diploma (colloquium doctum)

Een hogeschool of universiteit kan iemand ook toelaten na een toelatingsonderzoek of colloquium doctum. Dat gebeurt meestal als de student niet het juiste diploma heeft. Voor deze manier van toelating moet de student 21 jaar of ouder zijn. Tijdens het onderzoek wordt gekeken of het kennisniveau voldoende is om de studie te kunnen volgen.

Soms hoeft een student geen 21 jaar of ouder te zijn voor een toelatingsonderzoek. Dit is het geval bij kunstopleidingen. Het bestuur van de universiteit of hbo-instelling bepaalt of de student aan dit onderzoek mag deelnemen.

De eisen aan het toelatingsonderzoek staan in de onderwijs- en examenregeling (OER) van een opleiding.



Toelatingseisen: met hbo-propedeuse naar universiteit

Universiteiten mogen vanaf studiejaar 2013-2014 toelatingseisen stellen aan een student met een hbo-propedeuse. Dit is om de uitval van deze studenten terug te dringen. Studenten die voor september 2013 stonden ingeschreven bij een hbo-opleiding houden het toelatingsrecht voor het studiejaar 2013-2014.

Toelatingseisen pabo

Vanaf het studiejaar 2015-2016 gelden toelatingseisen voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs). De toelatingseisen gelden voor een aantal basisschoolvakken. Als het diploma van een aankomend student niet aan de eisen voor deze vakken voldoet, moet de aanmelder een toelatingstoets maken.

Selectie

Iedereen die over het juiste diploma beschikt, heeft toelatingsrecht tot het hoger onderwijs. Maar in sommige gevallen vindt er een selectie plaats. Deze selectie moet ervoor zorgen dat de juiste student op de juiste plek terechtkomt.

Selectie vindt plaats bij drie groepen opleidingen:

  • Opleidingen met een vastgesteld aantal plaatsen (numerus fixus)

Sommige opleidingen stellen van tevoren vast hoeveel studenten zij kunnen toelaten. Als de opleidingen zo populair zijn dat te veel studenten zich aanmelden, wordt er geselecteerd.

  • Kleine en intensieve opleidingen                                                                                                                                                                      

Sommige opleidingen hebben zulke bijzondere eigenschappen, dat selectie nodig is. Een voorbeeld hiervan zijn de university colleges.

  • Opleidingen met aanvullende eisen

Voor sommige opleidingen zijn bijzondere vaardigheden, kennis of aanleg nodig, zoals de kunstopleidingen. Daarvoor gelden aanvullende eisen.

Aankomende studenten dienen zich voor een opleiding waarvoor selectie plaats vindt aan te melden bij het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP). Dit is een afdeling van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) die verantwoordelijk is voor deze procedure. Geldt er geen numerus fixus, dan is men geheel vrij zich in te schrijven voor de opleiding en instelling van eigen keuze. Dit betekent dat de instelling verplicht is de student onderwijs te bieden, tenzij de instelling een speciale situatie heeft geregeld voor een specifieke opleiding.

DUO maakt elk jaar bekend voor welke hbo en universitaire opleidingen een loting geldt. De uiterste aanmelddatum voor een opleiding met een numerus fixus is 15 mei. Maar bij aanmelding tot en met 1 mei behoudt de student zijn toelatingsrecht voor andere opleidingen in het hoger onderwijs. De student kan zich dan aanmelden voor een andere studie als hij/zij wordt uitgeloot. In geval van een Numerus Fixus bestaan de volgende selectieprocedures voor plaatsing op een hogeschool of universiteit:

  • Wanneer studenten een gemiddeld eindexamencijfer van 8 of hoger hebben, worden ze direct toegelaten tot de opleiding en instelling van hun voorkeur;
  • Gewogen loting: wanneer studenten niet rechtstreeks worden toegelaten, krijgen ze een lotnummer en komen ze aan de hand van hun gemiddelde eindexamencijfer in een lotingsklasse. Dit heet de gewogen loting, waarbij de kans op inloting toeneemt naarmate het gemiddelde eindexamencijfer en dus de lotingsklasse hoger is. Studenten kunnen in totaal drie keer meeloten per opleiding;
  • Decentrale selectie: universiteiten en hogescholen mogen zelf ook studenten selecteren; ze bepalen zelf de selectiecriteria en moeten deze op tijd bekend maken. Decentrale selectie is optioneel, d.w.z. instellingen mogen decentraal toewijzen, maar hoeven dat niet. Maken zij geen gebruik van deze mogelijkheid dan geldt het lotingstelsel. Om toelating te krijgen via decentrale selectie moet de student wel voldoen aan alle eisen die ook gelden voor gewogen loting. Hoe vaak een aankomend student mee mag doen met de decentrale inschrijving wordt tevens bepaald door de instelling.

De loting wordt uitgevoerd door DUO. De decentrale selectie wordt door de universiteiten zelf gedaan.

Klik hier voor een voorlopig overzicht van de hbo-opleidingen waarvoor loting nodig is voor studiejaar 2016-2017.

Klik hier voor een voorlopig overzicht van de wo-opleidingen waarvoor loting nodig is voor het studiejaar 2016-2017.

De centrale lotingsprocedure bij numerusfixusopleidingen zoals geneeskunde verdwijnt. Deze opleidingen gaan zelf studenten selecteren. Dit zorgt voor een betere match tussen student en opleiding. De centrale loting wordt vanaf het studiejaar 2017-2018 afgeschaft. Kijk voor meer informatie hierover op ‘Hervormingen in het hoger onderwijs’.

Verantwoordelijkheid

Het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP) vraagt in augustus aan de instellingen een opgave te doen van de onderwijscapaciteit van de opleidingen voor de eerste inschrijving in de propedeutische fase voor het eerstvolgende studiejaar. De instellingen geven voor 1 september de onderwijscapaciteit door aan het CBAP voor die opleidingen waarvoor zij rekening willen houden met het instellen van een inschrijvingsbeperking. Het is mogelijk een gescheiden onderwijscapaciteit op te geven voor de voltijd-/deeltijd- en duale variant van een opleiding. De instelling hoeft geen opgave te doen voor die opleidingen waarvoor geen overschrijding van de beschikbare onderwijscapaciteit wordt verwacht.

Terugmelding door DUO

Voor 1 april stuurt het CBAP een brief aan alle instellingen die voor 1 september voor één of meerdere opleidingen een onderwijscapaciteit hebben opgegeven. Bij de brief zit een overzicht met het aantal aanmeldingen op dat moment en de opgegeven onderwijscapaciteit.

De hogeronderwijsinstellingen melden voor 15 april aan het CBAP of zij voor de desbetreffende opleiding(en) definitief een loting willen. Wil de instelling voor een opleiding een loting laten vaststellen, dan moet daarbij de definitieve beschikbare onderwijscapaciteit worden opgegeven. Op aangeven van de instellingen stelt DUO de opleidingen met een opleidingsloting vast. De opleidingen met een arbeidsmarktfixus worden vastgesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voor deze opleidingen is het wettelijk niet toegestaan de onderwijscapaciteit te overschrijden. Rond 1 mei maakt DUO de opleidingen met een loting landelijk bekend.

Bron: DUO

Startstuderen.nl is het centrale informatiepunt van de overheid voor scholieren en aankomende studenten. De website geeft informatie over zaken als profielkeuze, studiekeuze, geldzaken, huisvesting en afstuderen.

Curriculum

De overheid bepaalt het raamwerk voor het onderwijs, waarbinnen instellingen moeten opereren. Het bestuur van de instelling is uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitwerking van het onderwijs en het curriculum. In de onderwijs- en examenregeling van de instellingen worden de keuzes met betrekking tot het onderwijsprogramma en de examens vastgelegd.

Veel van de opleidingen in het hoger onderwijs worden in de Nederlandse taal gegeven. In een heel aantal gevallen worden delen van de opleiding of zelfs de complete opleiding in het Engels verzorgd. Bij diverse taalopleidingen wordt ook les gegeven in de taal van de opleiding.

Brede en Smalle bachelor opleidingen

Binnen de bachelor opleidingen of bachelors bestaan de zogenaamde 'smalle' en'brede' bachelors. De smalle bachelor is gericht op een bepaald vakgebied. De brede bachelor is een maatregel die per 1 september 2013 in werking is getreden. De brede bachelor opleiding is multidisciplinair. Dit betekent dat de opleiding zich ook op programmaonderdelen uit andere opleidingen richt. Met deze wet wordt geregeld dat de instelling maximaal vijf jaar kan experimenteren met een brede bachelor die is ontstaan uit samenvoeging van twee of meer bestaande opleidingen. Brede bachelors zijn bedoeld om studenten die nog niet goed weten welke kant ze uit willen een brede opleiding te bieden die bestaat uit een samenvoeging van meerdere bachelors. Hierbij heeft de student de mogelijkheid een hoofdvak ('major') en keuzevakken ('minors') te kiezen. Binnen dit zogenaamde 'major-minor-model' gelden geen specifieke voorschriften vanuit de overheid.

Onderwijsmethodes

In het hoger onderwijs bestaan er verschillende onderwijsmethodes. Hogescholen en universiteiten zijn vrij in het kiezen van onderwijsmethodes. Er bestaan verschillende manieren waarop studenten les krijgen. Voorbeelden hiervan zijn hoorcolleges en werkgroepen. De instellingen mogen zelf de inhoud en de vorm van het gegeven onderwijs bepalen. Docenten zijn hierin ook vrij om te beslissen, wel volgens de verwachtingen vanuit de hogescholen en universiteiten waar zij les geven.

De eisen waaraan docenten in het hoger onderwijs moeten voldoen verschillen per onderwijsinstelling. Ook hangen deze eisen af van het type werk dat de docent gaat doen. De hogeschool of universiteit kan informatie geven over de voorwaarden die zij stellen en op de manier waarop er les gegeven moet worden.

Verder komt er meer aandacht voor open en online hoger onderwijs, zoals onder andere de zogenoemde MOOC’s (Massive Open Online Courses).  Zie voor meer informatie de Kamerbrief over digitalisering in het hoger onderwijs.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt van 2015 t/m 2018 jaarlijks financiële middelen beschikbaar voor het stimuleren van open online hoger onderwijs in Nederland. Deze stimuleringsregeling heeft als doel om met open en online onderwijs een bijdrage te leveren aan de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het hoger onderwijs en de verhoging van studiesucces. Binnen de stimuleringsregeling is een budget beschikbaar van € 800.000 voor projecten bij Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs. SURF zorgt voor begeleiding van de projecten, kennisuitwisseling en disseminatie en initieert daarnaast kortlopende (onderzoeks)projecten rond verschillende aspecten van open en online onderwijs.

Progressie/voortgang van de student

Instellingen in het hoger onderwijs kennen een grote mate van autonomie. Zo mogen de instellingen zelf bepalen op welke manier ze de voortgang van studenten meten. In het hoger onderwijs wordt aan het einde van het eerste jaar of de propedeutische fase, aan de student een advies, in sommige gevallen een afwijzing, uitgebracht over de voortzetting binnen of buiten de bacheloropleiding. In het wetenschappelijk onderwijs heeft de propedeuse nog steeds de functie van oriëntatie, verwijzing en selectie. Universiteiten bepalen zelf of zij een propedeutisch examen afnemen.

Verder bestaat in het hoger onderwijs het bindend studieadvies (BSA). BSA is een beslissing van de universiteit of hogeschool over de voortgang van de opleiding van de student. Elke student krijgt een studieadvies aan het einde van het eerste studiejaar. Het advies kan negatief zijn. De student moet dan stoppen met de opleiding. Dit is het geval als de student niet genoeg studiepunten heeft behaald en als er geen bijzondere omstandigheden gelden.

Als een student in het 1e jaar onvoldoende presteert, dan krijgt hij/zij een bindend negatief studieadvies. De student mag dan niet verder studeren. Universiteiten en hogescholen kunnen tot en met het studiejaar 2018-2019 ook experimenteren met negatieve studieadviezen na de propedeuse.

  • Ze mogen in het 2e jaar een negatief studieadvies geven.
  • In het 3e studiejaar van een hbo-opleiding kan alleen een gedeeltelijke bindende afwijzing gegeven worden.
  • In het laatste studiejaar van een opleiding kan geen bindend negatief studieadvies meer gegeven worden. Dit is in het 3e jaar van het wo en in het 4e jaar van het hbo.

De instellingen die meedoen mogen zelf bepalen hoe ze dat doen. Ze kunnen bijvoorbeeld studenten wegsturen of uitsluiten van bepaalde vakken of de geldigheid van tentamens inkorten. Een beperkt aantal instellingen doet mee aan dit experiment.

In het Onderwijs- en Examenreglement van de hogeronderwijsinstellingen staat aangegeven wat de herkansingsmogelijkheden zijn voor studenten. Dit kan verschillen per instelling.

Bron: Rijksoverheid

Werkgelegenheid

Voor het hbo zijn hechte contacten tussen hogescholen en arbeidsmarkt van groot belang. Deze vinden zowel plaats op landelijk niveau als op het niveau van de opleidingen. De HBO-raad houdt jaarlijks een landelijk onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde hbo-studenten, de HBO-monitor. Dit is een instrument waarmee hogescholen ieder jaar de arbeidsmarktpositie van hun afgestudeerden kunnen vaststellen en waarmee zij kunnen zien in hoeverre hun opleidingen aansluiten op de eisen in de beroepspraktijk.

Sinds 1998 wordt er bij afgestudeerden van universitaire opleidingen geïnformeerd naar hun arbeidsmarktpositie. Resultaten worden jaarlijks bekend gemaakt in de WO-monitor. Het onderzoek wordt ieder najaar gehouden in de vorm van een schriftelijke enquête onder afgestudeerden van het daaraan voorafgaande studiejaar. Dat betekent dat de enquête ongeveer anderhalf jaar na het afstuderen plaatsvindt. Alle opleidingssectoren, met uitzondering van de sector onderwijs (de universitaire lerarenopleidingen), zijn in de monitor vertegenwoordigd.

Studentenevaluatie

Instellingen mogen zelf beslissen op welke manier ze studenten evalueren. Een onderwijseenheid (meestal een module) wordt vaak afgesloten met een schriftelijk tentamen (summatieve evaluatie). Elk tentamen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student. De instelling bepaalt de inhoud en opzet van de tentamens. Verder bestaat er ook de mogelijkheid dat studenten aan het einde van een vak een paper moeten schrijven of een mondeling tentamen/examen moeten afleggen.

De individuele studieresultaten van studenten worden vaak in een studievoortgangsoverzicht weergegeven.

In de afstudeerfase van een universitaire bachelor opleiding doet de student een wetenschappelijk onderzoek. Het hangt van de opleiding af in welke vorm dit wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld een literatuurstudie of een onderzoek bij een organisatie. Het kan ook een onderdeel zijn van een onderzoeksprogramma aan de universiteit zelf. Over het onderzoek moet de student een afstudeerscriptie schrijven. Ditzelfde proces geldt ook voor de master studenten in het wetenschappelijk onderwijs. In het hbo voert de student tijdens de afstudeerstage een praktijkopdracht uit voor een organisatie. Over deze praktijkopdracht moet de student een stageverslag schrijven. De stage- of afstudeerbegeleider beoordeelt het stageverslag of afstudeerscriptie van de student. De examencommissie van de opleiding houdt toezicht hierop. Deze commissie is ook verantwoordelijk voor de tentamens en examens.

Diplomering

In de onderwijs- en examenregeling (OER) van elke instelling staat informatie over de inhoud van de afstudeerrichtingen en staat aangegeven aan welke eisen een student moet voldoen om een diploma te verkrijgen. Het bestuur van de instelling verzorgt de examens binnen de instelling. Het instellingsbestuur stelt voor het afnemen van examens en het organiseren en coördineren van tentamens voor elke opleiding een examencommissie in. De wet omvat een aantal randvoorwaarden over de bij een examen te volgen procedure. De kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student moet hebben verworven, die geformuleerd zijn in de onderwijs- en examenregeling, worden via het examen getoetst. Aan het eind van het eerste studiejaar kan er een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen.

Een getuigschrift wordt uitgereikt indien het examen met goed gevolg is afgelegd. Op het getuigschrift staan de vakgebieden vermeld waarop het examen betrekking heeft.

De student die de studie voor het afsluitend examen afbreekt ontvangt een verklaring die vermeldt hoever hij met de studie is gevorderd en welke tentamens (tussentijdse examens) met goed gevolg zijn afgelegd. Soms is het mogelijk dat studenten certificaten ontvangen voor de onderdelen die wel zijn behaald. Opleidingen die in het bijzonder gericht zijn op bepaalde beroepen omvatten in elk geval een praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening.

Cum laude afstuderen

Cum laude afstuderen betekent dat de student met hoge cijfers slaagt voor het universitair examen. Ook op sommige hogescholen kunnen studenten ook cum laude afstuderen. De term wordt ook gebruikt voor studenten die promoveren op excellent niveau. Hogescholen en universiteiten mogen zelf bepalen wanneer studenten cum laude afstuderen. De regels hiervoor staan in hun OER. De wet kent geen regels voor cum laude afstuderen.

  • Cum laude betekent 'met lof'
  • Magna cum laude is 'met groot lof'
  • Summa cum laude staat voor 'met de hoogste lof'’.

Titulatuur

Na een studie in het hoger onderwijs mag de student een titel voeren: Bachelor, Master (gevolgd door het vakgebied) of Associate degree. In het geval van de bachelor opleidingen mag alleen de titel ‘Bachelor’ gevoerd worden. Universiteiten voegen aan de titels Bachelor of Master de termen ‘of Arts of ‘of Science’ toe. Als de student gepromoveerd is mag hij/zij de titel doctor voeren. Vanaf 1 januari 2014 mag de student zich als afgestudeerde hbo’er ook Bachelor of Master ‘of Arts’ en ‘of Science’ noemen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) moet de hbo-opleiding van de student hiervoor toestemming geven. De NVAO toetst de titel aan de referentielijst internationale herkenbaarheid. Zo kan zij zien of een titel overeenkomt met die bij vergelijkbare opleidingen in het buitenland.

Overzicht met titels in het hoger onderwijs en de bijbehorende opleidingen:

  • Opleiding: hbo-bachelor

Titel: 4-jarige Bachelor (B) gevolgd door vakgebied. Vanaf 2014 ook 'of Arts' of 'of Science'. Dit is afhankelijk van de opleiding en beoordeling door NVAO.

  • Opleiding wo--bachelor

3-jarige Bachelor of Arts (BA) of Bachelor of Science (BSc), afhankelijk van de opleiding. Een in het verleden behaald kandidaats-getuigschrift geeft geen recht op de Bachelortitel.

 

Aan de naam van de afgestudeerde wordt de titel toegevoegd, door de afkorting te gebruiken. De volgende titels worden voor de naam geplaatst: dr.; bc.; ing.; drs.; mr.; ir.. Alle andere titels worden achter de naam geplaatst.

De titulatuur in de tabel is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). 

Ook andere wetten kunnen regels bevatten over bepaalde titels, bijvoorbeeld voor (geregistreerde) beroepen. Als in andere wetgeving regels over titels voor beroepssoorten staan, gaan die regels voor de WHW. Bijvoorbeeld de titels Accountant-Administratieconsulent (AA) en Registeraccountant (RA). De wettelijke basis voor deze titels zijn de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de Wet op de registeraccountants. Alleen als de afgestudeerde in het accountantsregister is opgenomen, mag hij/zij deze titels voeren. Hetzelfde geldt voor de benamingen/toevoegingen ‘accountancy’ en ‘accounting’.

Aanpassing titels hbo

Als afgestudeerde hbo’er mag een afgestudeerde aan hun titel 'of Business Administration', 'of Nursing' of 'of Social Work' toevoegen. Vanaf 1 januari 2014 mag de afgestudeerde ook de toevoeging ‘of Arts’ en ‘of Science’ voeren. Hiervoor moet de opleiding eerst toestemming krijgen van de NVAO. De NVAO toetst de titel aan de referentielijst internationale herkenbaarheid.

Bron: Rijksoverheid