9.2.1. Planningsbeleid
Scholen kennen een grote mate van autonomie in Nederland. Het personeelsbeleid valt daarom ook onder de autonomie van de scholen zelf. De overheid steunt en faciliteert de scholen wel in de handhaving van het leraar vraag en aanbod. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap publiceert jaarlijks een rapport waarin de recente ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor leerkrachten in kaart worden gebracht. Op deze wijze kan er rekening worden gehouden met personeelsverschuivingen.
9.2.2.Instappen in het beroep
Arbeidsvoorwaarden(overleg) onderwijspersoneel
De arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie voor het onderwijspersoneel, waaronder het onderwijsgevend personeel, in het openbaar en het bijzonder onderwijs worden na overleg tussen de werknemers- en werkgeversorganisaties (sociale partners) in de sectorale cao’s afgesproken. Dit betekent dat een cao zonder tussenkomst van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt afgesloten. Die sector cao’s laten waar dit mogelijk en wenselijk is ruimte voor verdere invulling en inkleuring op het niveau van het schoolbestuur. Op instellingsniveau overleggen het bevoegd gezag en de vertegenwoordigers van het personeel van de instellingen (centrales van overheids- en onderwijspersoneel) die vallen onder dit bevoegd gezag.
Toelatingseisen
Leraren die solliciteren naar een functie binnen een bepaalde onderwijssector moeten benoembaar zijn:
-
Dat betekent dat ze in het algemeen in het bezit moeten zijn van een getuigschrift dat hen bevoegdheid verleent voor de desbetreffende onderwijssector in het vak of de vakken die zij willen verzorgen.
-
Voor een leraar basisonderwijs en speciaal onderwijs is dat het getuigschrift van de opleiding voorleraar basisonderwijs. Een leraar voortgezet onderwijs en een leraar middelbaar beroepsonderwijs heeft een eerste- of tweedegraads lerarenopleiding voortgezet onderwijs gevolgd.
-
Naast het bezit van een relevant getuigschrift, moet de leraar in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
-
Op tijdelijke basis kunnen ook leraren worden benoemd die daartoe nog niet bevoegd zijn. In de eerste plaats gaat het dan om zij-instromers.
Dienstverband
Leraren in het primair- en voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs worden aangesteld in algemene dienst van het bevoegd gezag. Men spreekt in dit verband van een bestuursaanstelling:
-
De bestuursaanstelling heeft betrekking op alle scholen die vallen onder één bestuur.
-
Een verandering van school bij hetzelfde bevoegd gezag betekent niet ontslag en niet een nieuwe aanstelling.
-
In de akte van aanstelling (openbaar onderwijs) of akte van benoeming (bijzonder onderwijs) moeten onder andere de datum van ingang van de aanstelling, functie en salarisschaal, tijdelijk of vast dienstverband, omvang van de betrekking, werkplek en salaris staan vermeld.
9.2.3. Begeleiding in de startfase
Evaluatie van leraren
Leraren worden door het schoolbestuur benoemd. Het schoolbestuur zelf is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en voor de werving, de begeleiding, de ontwikkeling en de beoordeling van leraren. In de beoordeling wordt een onderscheid gemaakt tussen:
-
het functioneringsgesprek; waarbij de leraar en de directeur over het functioneren van de leraar spreken en welke toekomstperspectieven daarmee samenhangen;
-
het beoordelingsgesprek; waarbij het functioneren van de leraar in de voorgaande periode beoordeeld wordt.
Functioneringsgesprek
Op de meeste scholen wordt regelmatig (eens in de 2 jaar) een functioneringsgesprek gevoerd met de leraren. De informatie voor het functioneringsgesprek wordt vooral door de betrokkene zelf aangeleverd. In het primair onderwijs is ook het lesbezoek een belangrijke bron van informatie. In het voortgezet onderwijs wordt de informatie ook gebaseerd op het lesbezoek en op collega's en leerlingen die regelmatig geraadpleegd worden.
Beoordelingsgesprek
-
Eenmaal per jaar worden beoordelingsgesprekken gevoerd met leraren. Op sommige scholen worden geen aparte beoordelingsgesprekken gevoerd, maar vindt de beoordeling plaats tijdens het functioneringsgesprek.
-
Criteria bij de beoordeling zijn de houding tegenover collega's, het lesgeven en de ontwikkeling van kennis en vaardigheden van de leraar.
-
Directeuren hechten ook veel waarde aan meetbare prestaties van zowel leraar als team.
-
In het primair onderwijs wordt ook gebruik gemaakt van competentieprofielen bij de beoordeling.
Aan de beoordeling kunnen consequenties worden verbonden.
-
Bij een tijdelijke aanstelling kan op basis van de beoordeling worden besloten tot al dan niet verlengen van het contract of het omzetten naar een vast contract.
-
Ook kan de beoordeling resulteren in het instellen van een coachingstraject of overplaatsing naar een andere functie.
Scholen hebben de mogelijkheid om beloningsdifferentiatie toe te passen. Met de invoering van het schoolbudget hebben scholen meer ruimte gekregen voor beloningsdifferentiatie. Het is aan de school om te bepalen welke voorwaarden hiervoor gesteld worden en hoeveel er wordt besteed aan beloningsdifferentiatie.
9.2.4. Beroepsstatus
-
Het onderwijspersoneel in het openbaar onderwijs isambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet (publiekrecht). De aanstelling is in het openbaar onderwijs een eenzijdige rechtshandeling door de overheid.
-
Het personeel in het bijzonder onderwijs is geen ambtenaar. De benoeming van het onderwijspersoneel in het bijzonder onderwijs is gebaseerd op een tweezijdige arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
-
Ongeacht de beroepsstatus zijn op het onderwijspersoneel dezelfde afspraken over de arbeidsvoorwaarden van toepassing, die voor de desbetreffende onderwijssector in de cao zijn gemaakt. Die afspraken vormen voor het bijzonder onderwijs een collectieve arbeidsovereenkomst. Voor het openbaar onderwijs worden de afspraken over de arbeidsvoorwaarden in de cao door de werkgever als rechtspositiereglement vastgesteld.
9.2.5. Maatregelen bij vervanging
-
Bij ziekteverzuim kan in het primair onderwijs een beroep gedaan worden op het Vervangingsfonds (VF) voor de bekostiging van de vervanging.
-
Het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs zijn niet meer verplicht aangesloten bij het VF. De instellingen in deze sectoren dragen de kosten van vervanging zelf.
-
In de reglementen VF is een premiedifferentiatiesysteem opgenomen. Ieder schooljaar wordt gekeken naar de door een bevoegd gezag aan het VF afgedragen premie en de door hetzelfde bevoegd gezag ingediende declaraties in verband met vervanging wegens ziekte. Overtreft de declaratie de ingelegde premie, dan wordt het bevoegd gezag op grond van het reglement een extra bijdrage opgelegd.
- De salarisschaal die bij de functie hoort wordt vastgesteld op basis van de inhoud en zwaarte van de in de functie te verrichten werkzaamheden.
-
Voordat een leraar het maximum salarisbedrag behorende bij zijn functieschaal bereikt, doorloopt hij een traject van salarisbedragen via een zogenoemd carrièrepatroon. De functiecategorieën voor het onderwijsgevend en leidinggevend personeel zijn voor het primair onderwijs: leraar, adjunct- directeur en directeur.
9.2.8. Werktijden en verlof
Arbeidstijd
-
De normjaartaak, het feitelijke aantal te werken uren op jaarbasis, bedraagt in alle onderwijssectoren 1659 uur.
-
De arbeidsduur in een voltijds aanstelling in het primair onderwijs bedraagt 40 uur per week. Personeel wordt benoemd in een normbetrekking of een deel daarvan, wat tot uitdrukking wordt gebracht in een werktijdfactor.
-
In het primair onderwijs: Is bepaald dat een leraar gemiddeld voor ten hoogste 930 uur op jaarbasis belast mag worden met lesgevende taken.
-
In het voortgezet onderwijs is dat bepaald op een maximum van gemiddeld 750 uur (maximaal 26 lessen van 50 minuten per week).
-
In het middelbaar beroepsonderwijs geldt een algemeen inzetbaarheidskader. Dit inzetbaarheidskader houdt in dat binnen de normjaartaak van 1659 uur, 1200 uur is bedoeld voor de werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van het onderwijs en de direct daaruit voortkomende werkzaamheden. De overige 459 uur is bedoeld voor de werkzaamheden die verband houden met de organisatie en ontwikkeling van het onderwijs.
-
Met inachtneming van het algemeen inzetbaarheidskader worden door de werknemers in het onderwijsteam met de leidinggevende de werkzaamheden verdeeld in een werkoverleg van het onderwijsteam.
Verlof
In het onderwijs bestaan verschillende verlofregelingen.
- Vakantie verlof: onderwijzend personeel heeft vakantie met behoud van salaris gedurende de schoolvakanties van de school en op nationale en christelijke feestdagen.
- Ziekteverlof: bij ziekteverlof wordt de bezoldiging in beginsel gedurende (maximaal) 12 maanden onverminderd doorbetaald. Na de periode van 12 maanden wordt de bezoldiging van het niet werkzame deel gesteld op 70%. In het kader van de beoordeling of na 24 maanden onafgebroken arbeidsongeschiktheid recht bestaat op een uitkering als gevolg van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt een geneeskundig onderzoek ingesteld, waarbij de mate van arbeidsgeschiktheid wordt vastgesteld.
- Zwangerschaps- en bevallingsverlof: de totale duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof omvat een aaneengesloten periode van zestien weken. De verlofperiode moet uiterlijk vier weken voor de verwachte bevallingsdatum ingaan.
- Ouderschapsverlof: ouders van jonge kinderen (tot 8 jaar) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid van onbetaald en/of betaald ouderschapsverlof. . De werknemer heeft recht op 1040 uur onbetaald ouderschapsverlof per kind of op 415 uur betaald ouderschapsverlof per kind. Over de uren waarin de werknemer betaald ouderschapsverlof geniet, behoudt hij 55% van zijn salaris.
- Overige verlofregelingen: het bevoegd gezag is verplicht een leraar, met behoud van salaris, buitengewoon verlof te verlenen voor een aantal vastgestelde gevallen, bijvoorbeeld bij het huwelijk van de leraar en de begrafenis van naaste familieleden. Het bevoegd gezag kan ook zonder behoud van salaris verlof toekennen.
-
Verlof in het kader van duurzame inzetbaarheid/levensfasebewust personeelsbeleid: leraren vanaf 57 jaar hebben een budget van 170 klokuren dat kan worden ingezet voor verlof. In het primair onderwijs is een eigen bijdrage van toepassing van 50% over het salaris van maximaal 130 uur verlof. In het voortgezet onderwijs geldt een eigen bijdrage van 50% over het salaris van maximaal 120 uur verlof. In het middelbaar beroepsonderwijs geldt een eigen bijdrage van 45% over het maandsalaris behorende bij de opgenomen verlofuren.
9.2.9. Promotie en bevordering
Het door decentrale cao-partijen ontwikkelde functiebouwwerk voor het primair en voortgezet onderwijs en voor het middelbaar beroepsonderwijs kent voorbeeldfuncties voor leraren op verschillende niveaus.
-
Voor het primair onderwijs biedt daarnaast ook het bestaande instrumentarium van norm- en voorbeeldfuncties ruimte voor functiedifferentiatie binnen de leraarsfunctie. Daarmee biedt het functiebouwwerk ruimte voor loopbaan- en promotiemogelijkheden voor leraren.
-
Op basis van het convenant LeerKracht van Nederland krijgen scholenextra middelen voor de invoering van meer hogere leraarsfuncties (versterking functiemix). In het kader van integraal personeelsbeleid kunnen scholen/instellingen vervolgens beoordelen of op basis van competentieontwikkeling promotie naar een hoger gewaardeerde functie mogelijk is, Dat hangt mede af van de onderwijskundige en organisatorische keuzen en van de financiële mogelijkheden van scholen/instellingen.
9.2.10. mobiliteit en transfers
De scholen hebben de autonomie om te beslissen of leraren al dan niet kunnen overstappen tussen scholen.
9.2.11.Ontslag
Bepalingen omtrent ontslag zijn opgenomen in de sectorale onderwijs cao’s. Voor het bijzonder en openbaar onderwijs zijn verschillende rechtsgangen van toepassing:
Als er in het primair onderwijs onverhoopt sprake is van gedwongen ontslagen, dan kent de cao PO twee mogelijkheden:
De regeling ontslagbeleid
-
Bij ontslagbeleid wordt personeel ontslagen op grond van hun positie op de door de werkgever gehanteerde afvloeiingslijst. Voorwaarde is wel dat het betreffende personeel eerst tenminste één schooljaar in het risicodragend deel van de formatie (rddf) is geplaatst. De afvloeiingsregeling is niet meer zoals voorheen per school geregeld, maar per schoolbestuur waar meerdere scholen onder kunnen vallen.
-
Bij (naderend) ontslag moet de instelling in het primair onderwijs een melding van het voorgenomen ontslag bij het Participatiefonds doen. Ontslag kan plaatsvinden op basis van beëindiging van een tijdelijk dienstverband, op grond van formatieve ontwikkelingen en op grond van kwalitatieve fricties (dringende reden, onverenigbaarheid van karakters, denominatie).
-
Voor de werkgever geldt wel een inspanningsverplichting de werknemer intern te herplaatsen of extern in een passende functie te herplaatsen. De activiteiten die een werkgever heeft ondernomen worden getoetst. Verder mag na 24 c.q. 30 maanden ziekte ontslag op basis van ziekte en gebrek worden gegeven op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), via een toegekende claimbeoordeling op grond van die wet.
De regeling werkgelegenheidsbeleid
-
Bij werkgelegenheidsbeleid heeft het personeel een werkgelegenheidsgarantie. Werkgelegenheidsbeleid kent geen afvloeiingsregeling. Als een werkgever van mening is dat die garantie niet meer geboden kan worden, dient hij met de vakcentrales een sociaal plan overeen te komen. Binnen de afspraken van het sociaal plan zal gedwongen ontslag moeten worden voorkomen. Onvermijdelijke gedwongen ontslagen kunnen pas ingang vinden twee jaar na het sluiten van het sociaal plan.
In het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is alleen sprake van werkgelegenheidsbeleid.
9.2.12 Pensioen
In Nederland wordt als regel iedereen op AOW-gerechtigde leeftijd gepensioneerd en heeft dan recht op een ouderdomspensioen als gevolg van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
-
De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. In 2022 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar en 3 maanden.
-
Het onderwijspersoneel van het openbaar en bijzonder onderwijs kent daarnaast ook een aanvullend pensioen dat is ondergebracht bij het pensioenfonds voor het overheidspersoneel en onderwijspersoneel. Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. De pensioenberekening is vanaf 1 januari 2004 gebaseerd op het middelloonstelsel.
- De pensioenen (het ouderdoms- en nabestaanden- en het invaliditeitspensioen) worden niet meer over het laatst verdiende salaris (eindloon) berekend, maar over het gemiddelde salaris tot aan pensionering. Het tot en met 2003 opgebouwde pensioen valt onder de eindloonregeling. De opbouw van het pensioen gaat in bij indiensttreding.