Politieke situatie
De ambtstermijn van een kabinet valt samen met de ambtstermijn van de Tweede Kamer, namelijk vier jaar. Het is echter niet vanzelfsprekend dat alle kabinetten deze termijn afmaken. Bij een tussentijdse crisis wordt de Tweede Kamer ontbonden en worden er nieuwe verkiezingen gehouden. Op basis van de nieuw gekozen Tweede Kamer zal een nieuw kabinet worden gevormd.
Het kabinet-Rutte IV regeert sinds 10 januari 2022. Op 7 juli 2023 heeft premier Rutte aan de Koning ontslag aangeboden van alle ministers en staatssecretarissen. Het kabinet-Rutte IV heeft nu een demissionaire status. Deze status betekent dat een kabinet zich alleen met lopende zaken bezighoudt. Na de verkiezingen zal er een nieuw kabinet worden gevormd. Op 22 november 2023 zijn de Tweede kamerverkiezingen gehouden. Hierna start het kabinetsformatieproces.
Het vormingsproces in Nederland verloopt vaak moeizaam, omdat voor een meerderheid in de Tweede Kamer meerdere partijen nodig zijn. Dit vereist dat partijen die van mening verschillen met elkaar samenwerken. Dit leidt vaak tot langdurige en uitgebreide onderhandelingen. Wanneer duidelijk wordt dat een bepaalde coalitie mogelijk is, zal een nieuwe fase van kabinetsformatie aanbreken. De beoogde coalitiefracties moeten het eens worden over de hoofdlijnen van het beleid dat een nieuw kabinet zal voeren. Deze hoofdlijnen worden vastgelegd in een regeerakkoord
Onderwijsuitgaven
In 2015 is in totaal 42,3 miljard euro besteed aan onderwijs, inclusief het onderzoek dat hogescholen en universiteiten uitvoeren in het kader van hun wettelijke taak en in de vorm van contractonderzoek voor derden. Dit is ruim 19 miljard euro meer dan in 2000. Binnen de overheid is vooral de Rijksoverheid meer gaan uitgeven voor onderwijs en onderzoek.
|
|
2000 |
2005 |
2010 |
2015 |
|
In mln euro
|
|
|
|
|
Uitgaven aan onderwijs
|
|
23.196 |
32.159 |
39.567 |
42.324 |
Overheid
|
|
19.638 |
26.864 |
32.802 |
34.503 |
Uitgaven aan onderwijsinstellingen
|
|
18.031 |
24.876 |
30.395 |
32.218 |
Subsidie- en fiscale regelingen
|
|
1.972 |
2.302 |
2.850 |
2562 |
Ontvangsten
|
|
365 |
314 |
443 |
277 |
Huishoudens
|
|
1.947 |
2.936 |
3.468 |
3.315 |
Uitgaven aan onderwijsinstellingen
|
|
1.749 |
2.250 |
2.563 |
3.076 |
Overige uitgaven aan onderwijs
|
|
1.224 |
1.598 |
1.742 |
1.740 |
Ontvangen bijdragen
|
|
1.026 |
912 |
837 |
603 |
Bedrijven
|
|
1.418 |
2.109 |
2.866 |
3.184 |
Uitgaven aan onderwijsinstellingen
|
|
1.692 |
2.399 |
3.447 |
3.417 |
Overige uitgaven aan onderwijs
|
|
6 |
12 |
27 |
78 |
Ontvangen subsidies
|
|
280 |
302 |
608 |
311 |
Buitenland
|
|
193 |
250 |
431 |
424 |
Uitgaven aan onderwijsinstellingen
|
|
78 |
134 |
277 |
390 |
Subsidieregelingen
|
|
115 |
115 |
154 |
34 |
Uitgaven aan onderwijs
|
In bbp% |
5,2 |
5,8 |
6,2 |
5,8 |
De Rijksoverheid heeft in 2016 bijna € 29 miljard verdeelt over alle onderwijssectoren. Onderwijsinstellingen krijgen van de overheid 1 budget voor alle kosten die zij maken. Dit bedrag heet de lumpsum. Daarnaast krijgen onderwijsinstellingen extra geld om het onderwijs te verbeteren.
- Het meeste is gegaan naar primair onderwijs (€ 9,9 miljard) en voortgezet onderwijs (€ 7,6 miljard).
- Daarna volgen Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, en wetenschappelijk onderwijs (beide € 4 miljard).
- Hoger beroepsonderwijs heeft € 2,6 miljard gekregen.
Uitgaven per leerling
In de begroting van het ministerie van OCW staat welk bedrag het ministerie per leerling uitgeeft. Zo is er in 2015 bijvoorbeeld gemiddeld € 6.500 beschikbaar per leerling in het basisonderwijs. In het voortgezet onderwijs is in 2015 gemiddeld € 7.863 per leerling beschikbaar.
Totale uitgaven aan onderwijsinstellingen als % bbp
2000 | 2005 | 2010 | 2015 | ||
% BBP | |||||
Onderwijsuitgaven | 5.2 | 5.8 | 6.2 | 5.8 |
Bron: Rijksoverheid
Bevolking: hoogst behaalde opleidingsniveau naar leeftijd
|
|
2005 |
2010 |
2015 |
Leeftijd |
Hoogst behaald onderwijsniveau |
X 1000
|
|
|
15 jaar of ouder
|
Totaal |
13.119 |
13.457 |
13.874 |
Basisonderwijs |
1.541 |
1.414 |
1.508 |
|
Vmbo-g/t, avo onderbouw |
1.212 |
1.246 |
975 |
|
Vmbo-b/k, mbo 1 |
2.225 |
2.117 |
2.025 |
|
Mbo 2 en 3 |
1.799 |
1.820 |
2.379 |
|
Mbo 4 |
2.009 |
2.124 |
1.802 |
|
Havo, vwo |
1.242 |
1.184 |
1.209 |
|
Hbo, wo bachelor |
1.889 |
2.246 |
2.439 |
|
Hbo-, wo-master, doctor |
1.077 |
1.204 |
1.375 |
|
Onbekend |
124 |
104 |
162 |
Steeds meer jonge mensen kiezen voor het hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO). Een toenemend aantal jongeren met een VMBO diploma vervolgen hun studie door naar de HAVO te gaan.
Verder is gebleken dat de laatste jaren steeds meer jongvolwassenen (18-25 jaar) zijn gaan studeren. Hierdoor is de bevolking ook hoger opgeleid.
Bron: CBS