Definitie van de doelgroep
Doelgroep voor- en vroegschoolse educatie
Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is een maatregel voor peuters en kleuters om taalachterstanden tegen te gaan. Door vve kunnen kinderen op een speelse manier hun taalachterstand inhalen en zo een goede start maken op de basisschool. Daarnaast kan er ook aandacht besteed worden aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.
Voorschoolse educatie
Voorschoolse educatie is bedoeld voor peuters van 2,5 en 3 jaar en wordt aangeboden op de peuterspeelzaal of de kinderopvang. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie en bepalen welke kinderen in aanmerking komen. Meestal loopt dit via het consultatiebureau.
Vroegschoolse educatie
Vroegschoolse educatie is bedoeld voor kinderen in groep 1 en 2 van de basisschool. De basisschool is verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie.
Bron: Rijksoverheid
Doelgroep primair onderwijs
Voor leerlingen met een taalachterstand die al naar de basisschool gaan, is er binnen het primair onderwijs extra ondersteuning mogelijk door schakelklassen of een kopklas. Met behulp van middelen die door de gemeentes worden verdeeld. Scholen kunnen extra geld van de Rijksoverheid krijgen om onderwijsachterstanden bij leerlingen in achterstandswijken en bij nieuwkomers, zoals asielzoekers, weg te werken.
Doelgroep regulier voortgezet onderwijs
Binnen het reguliere voortgezet onderwijs is er voor leerlingen met een taalachterstand extra begeleiding mogelijk. Middelbare scholen kunnen leerlingen met een taalachterstand trainingen geven of hulp door middel van een taalcoach. Scholen kunnen hier geld voor krijgen. Of en hoeveel geld zij hiervoor krijgen, hangt af van het aantal leerlingen uit achterstandswijken en het aantal nieuwkomers op de school. Verder is er binnen het voorgezet onderwijs begeleiding voor vmbo-leerlingen die door een leerachterstand of andere omstandigheden extra hulp nodig hebben.
Leerlingen uit achterstandswijken
Middelbare scholen kunnen extra geld krijgen als ze relatief veel leerlingen hebben uit achterstandswijken. Met het geld kunnen zij hulp bieden bij leerachterstanden en schooluitval voorkomen:
- praktijkonderwijs en vmbo: minimaal 30% van de leerlingen;
- havo: minimaal 50% van de leerlingen;
- vwo: minimaal 65% van de leerlingen.
Nieuwkomers en Eerste opvang vreemdelingen
Scholen krijgen extra geld als zij zorgen dat nieuwkomers snel Nederlands leren. De hoogte van het bedrag hangt af van hoe lang de nieuwkomers in Nederland zijn. Scholen bepalen zelf hoe zij het extra geld besteden en welke vorm van onderwijs ze kiezen. Voor leerlingen die korter dan een jaar in Nederland zijn, kunnen scholen een extra vergoeding krijgen van € 4.500 per vreemdeling. Zo kunnen ook deze leerlingen het hele schooljaar meedoen. Scholen kunnen 2 keer per jaar een aanvraag doen voor extra vergoeding voor eerste opvang vreemdelingen.
Bron: Rijksoverheid
Voortijdig schoolverlaten
Jongeren die met een diploma van school gaan, hebben meer kans op een baan. Rijk, scholen, gemeenten, zorg en bedrijven werken daarom samen om zo veel mogelijk jongeren een startkwalificatie te laten halen. Dit is een diploma op het niveau van havo, vwo, mbo 2 of hoger. De Rijksoverheid wil het aantal voortijdig schoolverlaters terugbrengen tot maximaal 25.000 per jaar in 2016.
Te veel jongeren ondervinden problemen in hun leerloopbaan, waardoor ze te vroeg stoppen met hun opleiding en geen startkwalificatie halen. Het behalen van startkwalificatie geeft een beter perspectief op de arbeidsmarkt en een eigen plek in de samenleving. Dit is goed voor de jongere zelf, goed voor de maatschappij en goed voor de economie.
Voorkomen van schooluitval is beter dan genezen. De maatregelen om schooluitval aan te pakken zijn preventief en gericht op: aanpakken bij de bron, soepele overgang tussen schooltypen, leerlingen bij de les houden en de praktijk als leermeester.
Het Eurydice rapport‘Tackling Early Leaving from Education and Training in Europe: Strategies, Policies and Measures’.geeft meer informatie over voortijdig schoolverlaten in andere landen in Europa.
Zie voor meer informatie: aanvalopschooluitval.nl
Bron: Rijksoverheid
Speciale ondersteuningsmaatregelen in voor- en vroegschoolse educatie, primair- en voortgezet onderwijs
Voor- en vroegschoolse educatie
Programma's voor voor- en vroegschoolse educatie (vve-programma's) richten zich op meerdere ontwikkelingsgebieden van de ontwikkeling van het kind. Deze kinderen krijgen een speciaal lesprogramma om te voorkomen dat zij met een achterstand op de basisschool starten. Deze programma's worden uitgevoerd in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en de onderbouw van de basisschool. De kwaliteitseisen van de voor- en vroegschoolse educatie zijn geregeld in de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE). In het 'Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie', dat gebaseerd is op de Wet OKE, staat waaraan programma's voor voorschoolse educatie moeten voldoen.
In deze vve-programma's wordt vaak de meeste tijd besteed aan het spelenderwijs stimuleren van de ontwikkeling van de kinderen. De programma's kunnen deel uitmaken van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.
Primair onderwijs
Op basis van de resultaten en uitkomsten van observaties, testen, toetsen en leerlingvolgsystemen nemen scholen maatregelen bij achterstanden en problemen (bijvoorbeeld door aanpassing van het lesprogramma, werken in een kleine groep met hetzelfde niveau, speciale hulp door remedial teaching).
Voor leerlingen met een taalachterstand is er binnen het primair onderwijs extra begeleiding mogelijk door schakelklassen of een kopklas.
Schakelklassen In een schakelklas krijgen leerlingen met een taalachterstand een jaar lang intensief taalonderwijs. Daardoor kunnen ze over het algemeen gemakkelijker doorstromen naar het voortgezet onderwijs. In een schakelklas krijgt de leerling één jaar lang intensief taalonderwijs in een kleine groep. Dit kan tijdens de normale schooltijden of tijdens extra lesuren (verlengde schooldag). Ook kinderen die geen voorschoolse educatie hebben gehad, kunnen in een schakelklas komen. Er zijn 3 soorten schakelklassen:
- Voltijd schakelklas: Het kind volgt bijna al het onderwijs in de schakelklas. Dit is een aparte groep.
- Deeltijd schakelklas: Het kind volgt lessen in de schakelklas in combinatie met het onderwijs in de reguliere groep.
- Verlengde schooldag: Het kind volgt de reguliere lessen. Daarnaast krijgt het kind extra onderwijs in de schakelklas. Dit onderwijs vindt plaats na reguliere schooltijd, in de vorm van een verlengde schooldag.
Kopklas De kopklas is een schakelklas voor leerlingen die na groep 8 een taalachterstand hebben. Ze krijgen na de basisschool een extra jaar intensief taalonderwijs zodat zij een betere start hebben in het voortgezet onderwijs en meer kansen hebben op het succesvol afronden van de opleiding.
Bron: Rijksoverheid
Meer leesvaardigheid voor 1 miljoen jonge kinderen
De aanpak van laaggeletterdheid staat niet los van het voorkomen van taalachterstanden bij kinderen. Daarom wil de Rijksoverheid in 2018 1 miljoen kinderen in de basisschoolleeftijd bereiken met activiteiten die hun taalvaardigheid en leesplezier bevorderen.
Het programma BoekStart helpt jonge gezinnen om (voor)lezen en boeken als vast onderdeel in de ontwikkeling van kinderen te zien. Eind 2018 moet in alle basisbibliotheken dit programma zijn ingevoerd. Ook voeren deze bibliotheken BoekStart in de kinderopvang uit.
De Rijksoverheid subsidieert diverse projecten om de kennis van taal te verbeteren.
Een voorbeeld is:
- ‘Kunst van het lezen’, een actieplan om de taal- en leesvaardigheid van kinderen te verbeteren. Het programma Boekstart is een onderdeel hiervan.
Gewichtenregeling
De sociale, economische of culturele achtergrond van de kinderen is vaak de reden van een onderwijsachterstand. Het achterstandenbeleid richt zich op de verbetering van de leerprestaties en schoolloopbanen van deze kinderen en jongeren.
De gewichtenregeling in het basisonderwijs bepaalt hoeveel geld een basisschool krijgt om onderwijsachterstanden weg te werken. Dit gebeurt op basis van het opleidingsniveau van de ouders en het postcodegebied van de school. De basisschool weegt de leerlingen wanneer ze zich inschrijven op de school of wanneer ze voor het eerst naar een andere basisschool gaan, na bijvoorbeeld een verhuizing. De leerling houdt hetzelfde gewicht na vaststelling ervan.
Opleidingsniveau ouders
Kinderen van laagopgeleide ouders hebben vaker leerachterstanden. Gemeenten bepalen aan de hand van de hoogst genoten opleiding van één of beide ouders of hun kinderen extra taallessen nodig hebben. Het opleidingsniveau van de ouders bepaalt het gewicht dat de school toekent aan een achterstandsleerling. Als een achterstandsleerling het gewicht 0,3 of 1,2 heeft, krijgt de school extra geld. Dit geld is onderdeel van het totaalbedrag dat de school ontvangt voor het verzorgen van onderwijs (de lumpsum). Als ouders hun kind bij een basisschool inschrijven, vullen zij een ouderverklaring in. Daarin staat welk opleidingsniveau zij hebben. De verklaring is alleen verplicht voor ouders van leerlingen die de school wil laten wegen.
Tabel gewichtenregeling basisonderwijs
Opleiding ouders | Gewicht |
maximaal basisonderwijs of (v)so-zmlk (1 of beide ouders) | 1.2 |
maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg (beide ouders of ouder die met dagelijkse zorg is belast) | 0.3 |
Postcodegebied school
Scholen in impulsgebieden krijgen voor elke achterstandsleerling extra geld. Dit is een postcodegebied met veel huishoudens met een laag inkomen of een uitkering.
Remedial teacher
Remedial teachers zijn speciaal opgeleid om leerlingen extra te begeleiden. Meestal gaat het om leerlingen met een leerprobleem (zoals dyslexie of dyscalculie) of een gedragsprobleem, maar het kan ook zijn voor leerlingen die hoogbegaafd zijn. De remedial teacher bekijkt per leerling welke ondersteuning hij/zij nodig heeft. . Aan het eind van de periode bekijkt de remedial teacher met een toets of de aanpak succesvol is.
Daarnaast hebben scholen vaak een interne begeleider die kinderen individueel begeleidt.
Voortgezet onderwijs
Vmbo-leerlingen die door een leerachterstand of andere omstandigheden extra hulp nodig hebben, kunnen leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) volgen. Voor leerlingen die naar verwachting geen diploma kunnen halen, is er praktijkonderwijs.
Leerwegondersteunend onderwijs (lwoo)
Het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) is er voor vmbo-leerlingen die genoeg capaciteiten hebben om een diploma te halen, maar extra hulp nodig hebben. Deze leerlingen krijgen extra (orthodidactische of orthopedagogische) hulp. De leerling zit op het vmbo en doet daar vmbo-examen. De scholen bepalen zelf hoe ze ondertussen het lwoo aanbieden. Het kan tijdens de lessen, maar ook buiten de school om.
Vmbo-scholen kunnen zelf bepalen of en hoe zij lwoo aanbieden. Bijvoorbeeld door:
- bijlessen;
- huiswerkbegeleiding;
- trainingen om een leerling beter te laten studeren.
Scholen in dezelfde regio werken soms samen om leerlingen lwoo aan te bieden. Sommige vmbo-scholen hebben een aparte voorziening voor leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs krijgen. Hier krijg je les in kleinere groepen en meer in je eigen tempo. In het lwoo volg je hetzelfde lesprogramma als in de reguliere leerwegen van het vmbo; de lesstof zelf is dus niet anders.
Praktijkonderwijs
Het praktijkonderwijs is een vorm van voortgezet onderwijs die leerlingen voorbereidt op de arbeidsmarkt. Het is voor leerlingen die naar verwachting geen vmbo-diploma kunnen halen. Praktijkonderwijs (pro) duurt 4 of 5 jaar en leren doen de leerlingen vooral in de praktijk. Als ze het praktijkonderwijs hebben doorlopen, ontvangen ze het getuigschrift praktijkonderwijs.
Leerlingen krijgen in het pro de vakken van de onderbouw van het voortgezet onderwijs, maar dan afgestemd op de arbeidsmarkt. De school richt zich daarnaast op persoonlijkheidsvorming, het aanleren van sociale vaardigheden, en voorbereiding op werk. De school traint leerlingen in praktische vaardigheden. Bijvoorbeeld:
- koken;
- klussen in huis;
- rekeningen betalen;
- invullen van formulieren;
- uiterlijke verzorging;
- omgaan met andere mensen;
- werken.
Leren doen de leerlingen vooral in de praktijk door bijvoorbeeld stages te lopen bij bedrijven en organisaties. Als leerlingen het pro hebben doorlopen, ontvangen ze het getuigschrift praktijkonderwijs.
Voorwaarden deelname pro
De Regionale Verwijzingscommissie beoordeelt of een kind praktijkonderwijs nodig heeft. Hierbij kijkt de commissie naar de volgende gegevens:
- de motivering van de vmbo-school, onderbouwd met het schooladvies van de basisschool;
- de mening van u als ouder;
- de leerachterstand van uw kind;
- het IQ van uw kind (tussen de 55 en 80).
Soms is ook een persoonlijkheidsonderzoek nodig. Bijvoorbeeld als het kind moeite heeft met presteren, faalangst heeft of emotioneel instabiel is.
Voortgezet speciaal onderwijs
Lwoo en praktijkonderwijs is niet voor leerlingen met een ernstige beperking. Voor hen is er het (voortgezet) speciaal onderwijs. Het (voortgezet) speciaal onderwijs geeft onderwijs aan leerlingen die specialistische en/ of intensieve begeleiding nodig hebben. Bijvoorbeeld omdat zij een handicap, chronische ziekte of stoornis hebben.
Clusters speciaal onderwijs
Er is speciaal onderwijs voor zowel de basisschool als het voortgezet onderwijs. Het speciaal onderwijs bestaat uit 4 clusters:
- Cluster 1: blinde, slechtziende kinderen;
- Cluster 2: dove, slechthorende kinderen;
- Cluster 3: verstandelijk gehandicapte en langdurig zieke kinderen;
- Cluster 4: kinderen met stoornissen en gedragsproblemen.
Regionale samenwerkingsverbanden
De scholen voor het speciaal onderwijs (cluster 3 en 4) vormen samen met reguliere scholen regionale samenwerkingsverbanden. Binnen die samenwerking spreken de scholen af welke leerlingen ze doorverwijzen naar het speciaal onderwijs. Voor deze leerlingen geeft het samenwerkingsverband een 'toelaatbaarheidsverklaring' af. Zo'n verklaring geeft recht op een plek in het speciaal onderwijs.
Bron: Rijksoverheid