Skip to main content
European Commission logo

Eurydice

EACEA National Policies Platform:Eurydice
Arbeidsvoorwaarden voor onderwijspersoneel in hoger onderwijs

Netherlands

9.Leraren

9.5Arbeidsvoorwaarden voor onderwijspersoneel in hoger onderwijs

Last update: 14 December 2023

9.5.1 Beleidsplanning

Zie H 9.2.1

9.5.2 Instappen in het beroep 

Hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving van hun personeel. Voor het hoger onderwijs gelden geen wettelijke benoembaarheidseisen voor docenten. Wel zijn er in het hoger onderwijs afspraken gemaakt om er naar te streven dat iedere docent beschikt over een basiskwalificatie onderwijs.  

9.5.3.  Benoeming  

Alle hogescholen zijn instellingen voor bijzonder onderwijs. De benoeming van het onderwijspersoneel in het bijzonder onderwijs vindt plaats op basis van een tweezijdige arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

9.5.4. Salarissen

Bij elke functie in het hoger beroepsonderwijs hoort een salarisschaal, die wordt vastgesteld op basis van het in de cao afgesproken functiewaarderingssysteem. De salarisschaal die bij de functie hoort wordt vastgesteld op basis van de inhoud en zwaarte van de in de functie te verrichten werkzaamheden. Binnen die salarisschaal wordt het salaris vastgesteld rekening houdend met opgebouwde ervaring en met de bij die schaal vastgelegde aanloopjaren. 

Bij een goede beoordeling wordt het salaris jaarlijks verhoogd met het normpercentage dat geldt in de functieschaal die van toepassing is, totdat het voor de functie geldende maximumsalaris is bereikt.

Daarnaast biedt de cao ruimte voor beloningsdifferentiatie. Zo leidt een uitstekende beoordeling tot een salarisverhoging met twee maal het normpercentage. Aan een werknemer die het maximum van de bij zijn functie behorende functieschaal heeft bereikt kan een blijvende toelage van ten hoogste 15% van het voor hem geldende salaris worden toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver. Voorts kan een eenmalige gratificatie worden toegekend vanwege een bijzondere prestatie.

9.5.5. Werktijden en verlof arbeidstijd

Vanaf 1 augustus 1998 bedraagt de normjaartaak, het feitelijke aantal te werken uren op jaarbasis, in alle onderwijssectoren 1659 uur. Personeel wordt benoemd in een normbetrekking of een deel daarvan, wat tot uitdrukking wordt gebracht in een werktijdfactor.  De werknemer kan in overleg met de werkgever kiezen voor een werkweek van 36 uur, 38 uur of 40 uur.

Verlof

In het onderwijs bestaan verschillende verlofregelingen:

  • Vakantieverlof: De werknemer heeft bij een werkweek van 36 uur recht op 219 uur vakantie, bij een werkweek van 38 uur op 323 uur vakantie en bij een werkweek van 40 uur op 428 uur vakantie.
  • Ziekteverlof: Bij ziekteverlof wordt de bezoldiging in beginsel gedurende (maximaal) 12 maanden onverminderd doorbetaald. Na de periode van 12 maanden wordt de bezoldiging van het niet werkzame deel gesteld op 70%. In het kader van de beoordeling of na 24 maanden onafgebroken arbeidsongeschiktheid recht bestaat op een uitkering als gevolg van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt een geneeskundig onderzoek ingesteld, waarbij de mate van arbeidsgeschiktheid wordt vastgesteld.
  • Zwangerschaps- en bevallingsverlof: De totale duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof omvat een aaneengesloten periode van zestien weken. De verlofperiode moet uiterlijk vier weken voor de verwachte bevallingsdatum ingaan.
  • Ouderschapsverlof: De werknemer heeft recht op onbetaald ouderschapsverlof conform de Wet Arbeid en Zorg .
  • Overige verlofregelingen: het bevoegd gezag is verplicht een leraar, met behoud van salaris, buitengewoon verlof te verlenen voor een aantal vastgestelde gevallen, bijvoorbeeld bij het huwelijk van de leraar en de begrafenis van naaste familieleden. Het bevoegd gezag kan ook zonder behoud van salaris verlof toekennen.

  • Verlof in het kader van duurzame inzetbaarheid/werktijdvermindering senioren: De werknemer met een arbeidsovereenkomst van 0,4 fte en hoger, die in de afgelopen vijf jaar drie jaar werkzaam is geweest in het hbo, heeft bij een volledige arbeidsovereenkomst jaarlijks recht op een budget duurzame inzetbaarheid (DI) van 45 uur. In de jaren 2015 tot en met 2019 bedraagt het DI-budget 40 uur. De werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd min 10 jaar bereikt heeft jaarlijks recht op een extra DI-budget van 45 uur. In de jaren 2015 tot en met 2019 bedraagt het extra DI-budget 50 uur. De werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd min 10 jaar bereikt met een arbeidsovereenkomst van 0,4 fte en hoger en 5 aaneengesloten dienstjaren in het hbo, kan vanaf een door hemzelf te bepalen moment, gedurende een periode van maximaal vijf jaar, de werktijd verminderen met een vast percentage van maximaal 20% van de overeengekomen jaartaak. De werknemer betaalt een eigen bijdrage voor de gekozen werktijdvermindering. De werknemer die gebruik maakt van de werktijdvermindering senioren kan geen aanspraak maken op het extra DI-budget.

9.5.6. Promotie en bevordering

Het door decentrale cao-partijen ontwikkelde functiebouwwerk voor het hbo kent referentiefuncties voor docenten op verschillende niveaus. Daarmee biedt het functiebouwwerk ruimte voor loopbaan- en promotiemogelijkheden.  

9.5.7. Ontslag en pensioen

Bepalingen omtrent ontslag zijn opgenomen in de cao hbo. Bij een reorganisatie die gericht is op een belangrijke inkrimping van de werkgelegenheid worden in een sociaal plan maatregelen opgenomen die in eerste instantie gericht zijn op het voorkomen van gedwongen ontslagen.

In Nederland wordt als regel iedereen op  AOW-gerechtigde leeftijd gepensioneerd en heeft dan recht op een ouderdomspensioen als gevolg van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Het onderwijspersoneel  kent daarnaast ook een aanvullend pensioen dat is ondergebracht bij het pensioenfonds voor het overheidspersoneel en onderwijspersoneel, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. De pensioenberekening is vanaf 1 januari 2004 gebaseerd op het middelloonstelsel. De pensioenen (het ouderdoms- en nabestaanden- en het invaliditeitspensioen) worden niet meer over het laatst verdiende salaris (eindloon) berekend, maar over het gemiddelde salaris tot aan pensionering. Het tot en met 2003 opgebouwd pensioen, valt onder de eindloonregeling. De opbouw van het pensioen gaat in bij indiensttreding.