Wereldwijde en interculturele dimensies van curriculumontwikkeling
Het Europese/internationale aspect in het curriculum
Het Europese/internationale aspect in het curriculum heeft betrekking op kennis, vaardigheden en houding waardoor mensen in staat en bereid zijn om samen te werken en te leven met buitenlandse personen en organisaties in binnen- en buitenland. Dit moet niet gezien worden als een apart vak in het onderwijs, maar juist als een geïntegreerd onderdeel in het onderwijs.
Voorbeelden van aspecten in het curriculum is de focus op vreemde talen. Bijvoorbeeld het vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) en het tweetalig primair onderwijs (tpo) voor het primair onderwijs en het versterkt talenonderwijs (vto), het tweetalig onderwijs (tto) en Elos-grensverleggend onderwijs voor het voortgezet onderwijs.
Internationalisering van het onderwijs kent verscheidene vormen:
Internationalisering in het curriculum:
- inhoud: vreemde talenonderwijs, wereldoriëntatie, internationale en Europese ontwikkelingen en instellingen, Europees- en wereldburgerschap; internationale aspecten van het vakgebied;
- vorm: van internationalisering van het vakkenpakket en de activiteiten zelf (Elos-grensverleggend onderwijs), en vroeg en versterkt vreemde talenonderwijs en tweetalig onderwijs (tto) of content and language integrated learning (CLIL), tot (eigen) internationale leerwegen en examinering. Hier gaat het om onderwijs voor Nederlandse leerlingen, maar ook om onderwijs voor kinderen van internationaal mobiele kenniswerkers en expats (internationale scholen, International Baccalaureat (IB) e.d.); (structurele) samenwerking met onderwijsinstellingen in het buitenland en studenten en/of docentenuitwisseling.
Internationale contacten:
- contacten en kennisuitwisseling door middel van ICT;
- fysieke mobiliteit van leraren en leerlingen.
Internationalisering in het curriculum
Afgelopen jaren is gewerkt aan een betere verankering van internationalisering van het onderwijs. De verplichte kaders van de wet, de kerndoelen en eindtermen voor zowel primair als voortgezet onderwijs zijn zo vormgegeven dat deze aspecten op meerdere manieren en momenten terugkomen in het onderwijs. Naast vreemde talen gaat het dan onder andere om burgerschap in een pluriforme samenleving en wereldoriëntatie. Goede aanknopingspunten zijn de vakken geschiedenis, maatschappijleer, aardrijkskunde en economie.
Kerndoelen en eindtermen worden omgezet in leerlijnen; doorgaans gebeurt dit door de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Leerlijnen zijn niet verplicht, maar bieden een richtsnoer voor scholen om het onderwijs vorm te geven en voor uitgevers om leermiddelen te ontwikkelen. Binnen de kaders van de wet, kerndoelen en eindtermen bepalen scholen zelf hoe zij invulling geven aan hun onderwijs en welke leermiddelen zij hun leerlingen aanbieden. Deze ruimte voor de school past bij de besturingsfilosofie die voor het gehele onderwijs gehanteerd wordt. Maatschappelijke organisaties zijn en worden betrokken in alle schakels van de keten van kerndoel tot leermiddel, van eindterm tot de manier waarop leerlingen lesstof tot zich nemen.
Primair onderwijs en Voortgezet onderwijs
Mobiliteit en internationalisering in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs is te zien in het curriculum doordat dit gericht is op het aanbieden van vreemde talen.
Vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) wil zeggen dat er in het basisonderwijs eerder wordt begonnen met het aanbieden van vreemdetalenonderwijs, naast de verplichte uren Engels in het curriculum (EIBO). Dit extra taalonderwijs betreft de moderne vreemde talen Engels, Duits en Frans. Voor de basisschool geldt dat het een structureel en in het curriculum opgenomen aanbod moet zijn van vakken of delen daarvan die in de doeltaal worden gegeven aan alle leerlingen in de klas. Leerlingen krijgen vanaf een jonge leeftijd (groep 1 t/m 4) een vreemde taal onderwezen (meestal Engels). In de onderbouw staat het spelenderwijs leren centraal. In het primair onderwijs bieden ca. 1000 scholen vvto aan.
Versterkt talenonderwijs (vto) is het aanbieden van extra uren vreemde taalonderwijs in het voortgezet onderwijs naast de verplichte uren in het curriculum, dan wel het aanbieden van een taal die niet in het reguliere curriculum voorkomt. Deze extra uren worden benut voor verdieping of verbreding van de lesstof. Vto is dus niet bedoeld voor extra lessen aan zwakkere leerlingen. Het Europees Platform ondersteunt vto onder andere via het LinQ programma en het Netwerk Chinese Taal en Cultuur. Het LinQ programma streeft er naar het onderwijs Frans en Duits beter en aantrekkelijker te maken. Het Netwerk Chinese Taal en Cultuur ondersteunt scholen met het kwalitatief hoogwaardig vormgeven van het nieuwe vak Chinese taal en cultuur, waarbij in het bijzonder aandacht is voor de vormgeving van het schoolexamen. Daarnaast worden scholen ondersteund bij het opzetten van partnerschappen en uitwisselingen met scholen in China.
Deze uren kunnen al dan niet worden ingevuld door een 'native speaker' of een assistent voor de betreffende moderne vreemde taal. Op dit moment bieden ruim 70 scholen dit aan. Er zijn examens voor de talen:
- Engels, zie: Cambridge
- Duits, zie: Goethe Certificaat
- Frans, zie: DELF junior
Tweetalig onderwijs (tto) houdt in dat voor niet-talenvakken zoals aardrijkskunde of biologie een andere taal dan het Nederlands als voertaal wordt gebruikt in het reguliere (Nederlandstalige) voortgezet onderwijs. Momenteel bieden 122 scholen in het voortgezet onderwijs tto aan.
Het Europees Platform stimuleert en coördineert het tweetalig onderwijs (tto) in het voortgezet onderwijs in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De standaardterm voor tto is CLIL (Content and Language Integrated Learning). Bij tweetalig onderwijs (tto) volgen leerlingen een groot deel van het voortgezet onderwijs in een andere taal. Meestal is dit in het Engels. Bij niet-talenvakken, zoals bijvoorbeeld geschiedenis en biologie, wordt een andere taal dan de moedertaal als instructie- en communicatietaal gebruikt. In de onderbouw van havo/vwo is minstens 50% van de lessen in de andere taal. In de onderbouw van het vmbo is dit 30%. In Nederland bestaat deze vernieuwende onderwijsvorm sinds 1989 en betreft het veelal tweetalig Engels-Nederlands. In 1999 hebben het Europees Platform en de tto-scholen een landelijk netwerk voor tto opgericht.
Kenmerken tweetalig onderwijs
Een aantal kenmerken van het tto is:
- Minimaal 50% van de lessen in de onderbouw wordt gegeven in het Engels, in de bovenbouw is dit circa 25%;
- de docenten hebben een speciale tto-opleiding gehad met daarin aandacht voor taalvaardigheid en tto-didactiek;
- het onderwijs in de vreemde taal mag niet ten koste gaan van het Nederlands;
- de school moet de leerlingen internationale activiteiten aanbieden.
Leerlingen van tto-scholen doen in het Nederlands eindexamen en halen een regulier diploma vwo, havo of vmbo. Daarnaast krijgen ze een certificaat waaruit de extra competentie blijkt. Er zijn verschillende certificaten, afhankelijk van welk deel van de opleiding in een vreemde taal is gevolgd.
Het Europees Platform bewaakt de kwaliteit van tto-scholen. Na 4 jaar tto-onderwijs kunnen scholen een keurmerk aanvragen bij het Europees Platform. Dat keurmerk is gebaseerd op de tto-standaard, die het Europees Platform in samenwerking met het landelijke netwerk van tto-scholen heeft ontwikkeld.
Verder zullen in het schooljaar 2014-2015 12 scholen starten met het pilotproject tweetalig primair onderwijs (tpo).
De uitgangspunten van tpo zijn:
- Basisscholen bieden 30 tot 50% van het onderwijs in het Engels, Duits of Frans aan;
- Het Nederlandse curriculum is leidend wat betreft inhoud en is dekkend voor de kerndoelen;
- Het tpo-programma kent een sterke internationale oriëntatie;
- De deelnemende scholen werken samen in een hecht netwerk en delen hun kennis en ervaring.
Daarnaast wordt er aan een wetsvoorstel gewerkt dat alle basisscholen ruimte biedt om tot 15 % van hun onderwijstijd Engels, Frans of Duits als instructietaal te hanteren.
Partnerschappen en netwerken
Internationale leerwegen Primair onderwijs, Voortgezet onderwijs en Middelbaar beroepsonderwijs
Elos- grensverleggend onderwijs
Elos bereidt leerlingen optimaal voor op het leven, leren en werken in een internationale samenleving. Elos heeft als doel internationalisering structureel in het curriculum op te nemen en daarmee te verankeren in het DNA van de school. Een Elos-school kenmerkt zich door een keur aan internationale activiteiten en biedt een gedegen Europese en internationale oriëntatie in de lessen. Daarnaast besteedt de school specifieke aandacht aan twee vreemde talen op hoog niveau en maken internationale samenwerking en uitwisseling met scholen in het buitenland deel uit van de schoolpraktijk.
Elos leerlingen verwerven Europese competenties; de niveaus daarvan zijn gebaseerd op het Common Framework for Europe Competence (CFEC), dat is ontwikkeld binnen het Europese Elos netwerk.
Elos bestaat in Nederland uit een netwerk van 40 scholen voor het vmbo, havo en vwo. Dit netwerk wordt gecoördineerd door het Europees Platform.
Daarnaast zijn er in heel Europa ook nog eens 100 Elos-scholen. Deze scholen werken samen met diverse partnerscholen die hetzelfde nastreven: het afleveren van leerlingen die klaar zijn voor hun internationale toekomst in de mondiale samenleving.
Naast de Elos- scholen besteden ook de scholen voor tweetalig onderwijs (tto) (in het voortgezet onderwijs) expliciet aandacht aan Europese en internationale oriëntatie. Naast extra aandacht aan talen, maakt minimaal een buitenlandse ervaring (meestal een uitwisseling) deel uit van het lesprogramma. In het basisonderwijs kan er versterkt talenonderwijs en vroeg vreemdetalenonderwijs gegeven worden. Het gaat om vooral Engels, en daarnaast Duits of Frans. De meeste scholen starten met een programma in groep 1 (4-jarige leeftijd). Zowel Elos-grensverleggend onderwijs als het tweetalig onderwijs worden gecoördineerd door het Europees Platform.
Daarnaast zijn er afdelingen binnen scholen voor internationaal georiënteerd onderwijs (IGO) en wordt het Internationaal Baccalaureaat aangeboden. Het Internationaal Georiënteerd Basisonderwijs (IGBO) en het Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs (IGVO) in Nederland verzorgen Engelstalig onderwijs aan kinderen die (tijdelijk) in Nederland zijn. Het gaat om Nederlandse scholen met een internationale afdeling. De scholen ontvangen een subsidie van de overheid en staan onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs.
Erasmus+
Binnen Erasmus+ is er in actielijn 2 (Key action 2) aandacht voor strategische partnerschappen. Dit is voor de verschillende onderwijssectoren. Strategische partnerschappen zijn internationale (klein- en grootschalige) samenwerkingsprojecten binnen de onderwijs-, training- en jeugdsector gericht op het ontwikkelen, transfereren en implementeren van innovatieve aanpakken op organisatie, lokaal, regionaal, nationaal en/of Europees niveau.
Doel
- innovatie en kwaliteitsverbetering van het onderwijs (bijvoorbeeld methoden curricula, ICT-tools);
- versterken van de samenwerking tussen actoren uit het onderwijsveld, overheid en bedrijfsleven;
- delen van kennis/good practices op gebied van onderwijs;
- erkennen en valideren van leerresultaten.
Het doel voor het middelbaar beroepsonderwijs is transnationale samenwerking tussen de aanbieders van het middelbaar beroepsonderwijs en het lokale en regionale bedrijfsleven te vergroten. Dit wordt gedaan door het uitwisselen van ‘good practices’ en innovatie, het ontwikkelen en leveren van nieuw trainingsmateriaal, het bevorderen van gestructureerde en lange termijn samenwerking tussen instellingen voor beroepsonderwijs en hun stakeholders.
Doelgroep
Organisaties die actief zijn in opleiden/trainen of die in het verlengde daarvan actief zijn, zoals lokale, regionale of nationale overheden, validerende instellingen, kamers van koophandel, bedrijfsleven, non-profit instellingen (voor de volledige lijst, raadpleeg het handboek).
Europese scholen
Europese scholen zijn opgericht voor kinderen van ambtenaren van de Europese Unie. Ook een aantal internationale organisaties en bedrijven heeft een contract afgesloten met de Europese scholen. De kinderen van de werknemers van deze bedrijven hebben eveneens recht op toelating. Overige leerlingen worden onder bepaalde voorwaarden toegelaten.
Binnen de Europese scholen worden twee typen onderscheiden:
- Oorspronkelijke scholen; in beginsel opgericht voor de leerlingen van EU-ambtenaren. Andere leerlingen worden toegelaten als er plaats is.
- Geassocieerde scholen, gelieerd aan een EU-instelling, maar met een te gering aantal leerlingen van EU-ambtenaren om onder de eerste categorie te vallen; de leerlingen van EU-ambtenaren moeten met voorrang worden toegelaten.
Iedere school bestaat uit een afdeling voor kleuteronderwijs, lager onderwijs en voortgezet onderwijs gelijk aan vwo. Het onderwijs aan de Europese school wordt afgesloten met het Europees Baccalaureaat. Dit diploma geeft toegang tot het hoger en wetenschappelijk onderwijs in alle lidstaten van de Europese Unie.
eTwinning
eTwining is onderdeel van het Europese Erasmus+ programma. eTwinning is een online community voor scholen in 32 Europese landen. Op de eTwinningwebsite staan Europese collega’s die online willen samenwerken met hun leerlingen. eTwinning is bedoeld voor iedereen die verbonden is aan een basisschool, een middelbare school of het middelbaar beroepsonderwijs.
Met eTwinning kunnen leerlingen met elkaar mailen en chatten, of ze werken online samen aan projecten. Leerlingen doen internationale ervaring op. Daarnaast kunnen ook leerkrachten materiaal en methodes uitwisselen.
KANS
KANS is een tweejarig programma, met een looptijd van 2012 tot in 2014. Het programma wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en richt zich op scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs in de vier landen van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Europees Platform is de uitvoerder van het KANS-programma en bewaakt de voortgang van zowel de (afzonderlijke) projecten binnen de Partnerschappen als het hele programma.
Het programma is gericht op Partnerschappen tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De samenwerking in de Partnerschappen is gericht op kennisdeling voor en door scholen, professionalisering en intervisie. De Partnerschappen worden gerealiseerd door middel van mobiliteit van docenten en schoolleiders. Dat wil zeggen: bezoeken van de docenten, schoolleiders en/of adviseurs uit Nederland aan de andere drie landen en omgekeerd bezoeken van de docenten en/of schoolleiders van de andere drie landen aan de Nederlandse partnerschool. Waar mogelijk vindt voorafgaand daaraan een Voorbereidend Bezoek van de partner in Nederland aan de beoogde partner in het andere land plaats. Doel is het maken van een kwalitatief goed, gezamenlijk projectplan.
Duitslandbeleid
De doelstellingen van het Duitslandbeleid zijn gericht op het verhogen van de kennis van Duitsland en de Duitse taal in Nederland en het intensiveren van de Duits-Nederlandse betrekkingen, in het bijzonder op terreinen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De samenwerking tussen Nederland en Duitsland op het terrein van het primair, voortgezet en secundair beroepsonderwijs is bekrachtigd met de 'Gemeinsame Erklärung'. Daarin zijn afspraken opgenomen over grensoverschrijdende mobiliteit van leerlingen, studenten en onderzoekers. In 1999 is de Gemeenschappelijke Verklaring met Noordrijn-Westfalen ondertekend, in 2000 met Nedersaksen. Het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in de grensstreken gaan intensiever samenwerken en maken daarbij gebruik van schoolpartnerschappen, uitwisseling van leerlingen en docenten, gemeenschappelijke schoolprojecten en gezamenlijke scholing en bijscholing en vakcongressen.