Skip to main content
European Commission logo

Eurydice

EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bekostiging van het (pre-)primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs

Netherlands

3.Bekostiging

3.1Bekostiging van het (pre-)primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs

Last update: 14 December 2023

 

Financiering

Financiering voor- en vroegschoolse educatie

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) valt onder de verantwoordelijk van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kinderopvang valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als gevolg van deze verdeling van verantwoordelijkheden bestaan er verschillende financieringsstromen. Er zijn twee kwaliteitskaders van toepassing en er wordt toezicht gehouden hierop door zowel de Inspectie van Onderwijs voor VVE en de GGD voor de kinderopvang.

Voor- en vroegschoolse educatie in Nederland is een maatregel om taalachterstanden bij kinderen tegen te gaan. Voor kinderen tussen tweeënhalf en vier jaar worden er programma's aangeboden bij kinderdagverblijven (voorschoolse educatie). Kinderen vanaf vier jaar kunnen deelnemen aan programma's in groep 1 en groep 2 van de basisschool (vroegschoolse educatie). Deze programma's bieden extra ondersteuning aan jonge kinderen en zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat zij zonder achterstand naar het basisonderwijs kunnen gaan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor voorschoolse educatie van kinderen tot 4 jaar terwijl basisscholen verantwoordelijk zijn voor het bieden van vroegschoolse educatie aan kinderen van vier tot zes jaar.

Gemeenten en scholen krijgen geld van de overheid om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Deze financiering wordt vervolgens gebruikt om VVE te financieren. Tot en met schooljaar 2018/2019 gebeurde dit volgens de gewichtenregeling. In deze regeling bepaalde het opleidingsniveau van de ouders of voogden of de school extra geld kreeg voor een kind. Per 1 augustus 2019 wordt een andere werkwijze gehanteerd. Deze werkwijze voorkomt fouten van scholen en er is minder administratie nodig. De nieuwe methode houdt rekening met meer kenmerken van de omgeving van het kind, waaronder:

  • het opleidingsniveau van beide ouders;
  • het land van herkomst van de moeder;
  • de verblijfsduur van de moeder in Nederland;
  • het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op de school;
  • of de ouders steun ontvangen bij het aflossen van schulden.

Op basis van deze indicatoren berekent het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks het risico dat een peuter en een leerling lopen op onderwijsachterstand. Op basis van deze anonieme scores wordt voor een gemeente een geschatte ‘achterstandsscore’ berekend en wordt het betreffende budget bepaald. Scholen en gemeenten ontvangen een hoger bedrag voor kinderen met een hoger risico op onderwijsachterstanden.

Financiering kinderopvang

De kosten van kinderopvang worden betaald door ouders, werkgevers en de overheid (Wet Kinderopvang). Ouders betalen een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage, terwijl werkgevers hun deel betalen via de sociale premies. De overheid voorziet in een kinderopvangtoeslag per kind.

Hoeveel kinderopvangtoeslag ouders ontvangen, is afhankelijk van:

  • het uurtarief van de kinderopvangaanbieder;
  • het door de overheid vergoede deel (maximaal uurtarief);
  • het inkomen van de ouders.

Ouders kunnen kinderopvangtoeslag ontvangen voor maximaal 230 uur per maand, per kind. Ouders zijn altijd een bijdrage verschuldigd. De kosten die na aftrek van de kinderopvangtoeslag overblijven zijn de hoogte van deze bijdrage. In sommige gevallen betaalt de gemeente (een deel van) de kosten van kinderopvang voor ouders.

Nieuw financieringssysteem in ontwikkeling

In 2022 is besloten om de kinderopvang te vereenvoudigen en betaalbaarder te maken voor ouders. In het nieuwe systeem wordt de overheidstoeslag (96%) rechtstreeks uitbetaald aan kinderopvangorganisaties in plaats van aan de ouders. De overige 4% en eventuele bijkomende kosten betalen ouders als eigen bijdrage. Het nieuwe systeem voor de financiering van de kinderopvang is nog in ontwikkeling en zal op zijn vroegst in 2025 gereed zijn.

Financiering van het primair onderwijs en speciaal onderwijs

De financiering van het basisonderwijs (inclusief speciale scholen voor basisonderwijs) wordt geregeld in de Wet op het primair onderwijs.

Basisscholen ontvangen één basisbedrag per leerling en per school (lumpsum). Dit is bedoeld voor de financiering van personeels-, huisvestings- en materiële kosten voor het onderwijs. Binnen de wettelijke kaders kunnen schoolbesturen de beschikbare middelen besteden zoals zij dat nodig achten voor het realiseren van hun onderwijsdoelen.

In januari 2023 is de financiering van het basisonderwijs vereenvoudigd. Scholen ontvangen nu één bedrag per leerling en per school. Hoeveel financiering een school ontvangt, hangt af van het aantal leerlingen dat op 1 februari van het voorgaande jaar op die school zat. Het budget voor het basisonderwijs bedraagt circa 14 miljard euro.

De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de wijze waarop scholen hun financiering besteden. Het financiële beheer van een schoolbestuur wordt tijdens de vierjaarlijkse inspectie door de Inspectie nader onder de loep genomen. Het financiële toezicht richt zich op de volgende vragen:

  • Is de financiële positie voldoende om goed onderwijs te kunnen blijven bieden? (continuïteit onderwijs)
  • Ontvangen instellingen de onderwijsmiddelen waar ze recht op hebben en besteden ze die middelen aan de juiste dingen? (de rechtmatigheid van de verwerving en besteding van leermiddelen)
  • Zijn de uitgaven voldoende doelgericht en kostenbewust? (de efficiëntie van de uitgaven).

Prestatiebox

Op 1 augustus 2023 is een prestatiebudget ingevoerd voor het basis- en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Naast de lumpsum ontvangen scholen extra financiering om te besteden aan specifieke activiteiten, zoals het aanleren van taal- en rekenvaardigheden, wetenschap en technologie, het ondersteunen van de ontwikkeling van hoogbegaafde leerlingen en de professionele ontwikkeling van personeel. Het prestatiebudget heeft tot doel de prestaties van leerlingen, docenten en schoolleiders te bevorderen.

Andere financieringsvormen

Naast deze overheidssubsidies ontvangen basisscholen en middelbare scholen ook andere financieringsvormen. Eén daarvan is de ouderbijdrage, die ouders/verzorgers vrijwillig doneren aan de school van het kind. Het schoolbestuur stelt de hoogte van de bijdrage vast en beslist hoe deze wordt besteed met instemming van de medezeggenschapsraad (MR) van de school. Scholen besteden de ouderbijdragen doorgaans aan buitenschoolse activiteiten zoals excursies en culturele activiteiten.

Daarnaast kunnen scholen geld, goederen of diensten ontvangen van sponsors, ouders en bedrijven. Winkels en bedrijven kunnen scholen sponsoren met materialen zoals boeken of folders in ruil voor een vorm van dienstverlening, zoals een vermelding in de schoolkrant of schoolgids. Wanneer er geen vorm van tegenprestatie wordt verwacht, geldt het als een donatie en niet als een vorm van sponsoring.

De gedragscode sponsoring is vastgelegd in de convenant sponsoring basis- en voortgezet onderwijs.

Financiering speciaal onderwijs

Het speciaal onderwijs is bedoeld voor kinderen met een beperking, chronische ziekte of aandoening. De overheid wil dat leerlingen in het speciaal onderwijs zoveel mogelijk kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs, of later in hun schoolloopbaan kunnen doorstromen naar het reguliere onderwijs of bijscholing. De bekostiging van het speciaal onderwijs op basis- en voortgezet onderwijs is geregeld in de Wet op de Expertisecentra (WEC).

Vanaf 1 augustus 2014 moeten scholen passend onderwijs bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. In dit nieuwe systeem zal de overheid niet langer persoonlijke budgetten toekennen aan leerlingen met speciale behoeften. In plaats daarvan zullen de middelen worden gebundeld en doorgestuurd naar regionale consortia van scholen. Zij bepalen vervolgens zelf over de meest effectieve manier om de middelen in de klas in te zetten.

Financiering van het voortgezet onderwijs

De financiering van middelbare scholen is geregeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In het voorgezet onderwijs krijgen schoolbesturen 1 budget voor de basisbekostiging. Middelbare scholen krijgen daarnaast extra middelen via aanvullende regelingen. Dit hele budget heet de lumpsum. Scholen ontvangen een subsidie bestaande uit een deel voor personeel en een deel voor lopende kosten. Dit type financiering geeft de bevoegde autoriteit meer vrijheid bij het beslissen over de besteding van de middelen en bij het onderhandelen over de beloning en arbeidsvoorwaarden van het personeel. De onderhandelingen over loon en voorwaarden in het voortgezet onderwijs zijn deels gedecentraliseerd.

De personeelscomponent bestaat uit een vast deel – het totaal van de gemiddelde personeelskosten (GPL), berekend op basis van standaardtarieven voor vestigingsposten in drie personeelscategorieën: management (DIR), onderwijzend personeel (OP) en ondersteunend personeel (OOP) – en een variabel deel op basis van het aantal leerlingen. Het vaste gedeelte varieert afhankelijk van de samenstelling van de school en het(de) onderwijstype(n) dat zij aanbiedt.

Het onderdeel lopende kosten (bijvoorbeeld schoonmaak, lesmateriaal, elektriciteit, verwarming) wordt berekend op basis van de bedragen genoemd in het Besluit indexering en bekostiging lopende kosten voortgezet onderwijs. Scholen ontvangen een vast bedrag per leerlingcategorie en een vast bedrag per school.

Sinds 1997 is de verantwoordelijkheid voor de financiering van huisvesting gedelegeerd aan de gemeenten en worden de betalingen nu uit het Gemeentefonds gedaan.

Schoolbesturen die voor meer dan één school verantwoordelijk zijn, zijn vrij om zelf te beslissen over de verdeling en inzet van de financiering over de verschillende scholen. In het voortgezet onderwijs wordt de jaarlijkse bekostiging vanaf 1 januari van enig jaar gebaseerd op het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het voorgaande jaar op de school stond ingeschreven.

Sinds begin 2012 komen ook middelbare scholen in aanmerking voor een prestatiebudget.

Overgang naar nieuwe basisbekostiging

Vanaf 1 januari 2022 geldt de vereenvoudigde bekostiging. Door deze veranderingen krijgen schoolbesturen te maken met herverdeeleffecten. Een algemene overgangsregeling van 4 jaar is hiervoor ingesteld. 

Financiering van het middelbaar beroepsonderwijs

Instellingen voor zowel beroepsonderwijs als volwassenenonderwijs ontvangen van de overheid een vaste subsidie ter dekking van hun personeels- en exploitatiekosten. Ook financiert het Rijk zestien expertisecentra beroepsonderwijs, scholing en arbeidsmarkt (KBB), die fungeren als schakel tussen onderwijs en scholing en de arbeidsmarkt. Zij monitoren de laatste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en koppelen deze informatie terug aan de instellingen.

Het bestuur van iedere beroepsonderwijsinstelling is vrij in de wijze waarop de middelen worden besteed. Scholen willen bijvoorbeeld hun beleid en onderwijs beter afstemmen op de behoeften van hun leerlingen. De financiering van instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs wordt geregeld in het Uitvoeringsbesluit Wet educatie en beroepsonderwijs.

Scholen die middelbaar beroepsonderwijs aanbieden, komen sinds begin 2012 ook in aanmerking voor een prestatiebudget.

Financiële autonomie en controle

Autonomie voor- en vroegschoolse educatie

Gemeenten ontvangen financiering voor voor- en vroegschools onderwijs uit het Gemeentefonds en zijn verantwoordelijk voor het kiezen van het meest geschikte programma om dit in hun gebied te verzorgen. Daarnaast verstrekken gemeenten subsidies aan kinderopvangorganisaties om het opleidingsniveau van hun personeel te verhogen.

Autonomie primair onderwijs en speciaal onderwijs

Basisscholen hebben financiële autonomie en zijn vrij om te beslissen hoe zij de overheidsfinanciering besteden, binnen de bepalingen van de wet:

  • Artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs beschrijft waaraan de financiering van personeels- en lopende kosten mag worden besteed.
  • Schoolbesturen zich houden aan de regels over beleggen en lenen door onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Deze regels zijn opgenomen in de regeling 'Beleggen en belenen door instellingen voor onderzoek en onderwijs 2010'. Op grond van deze regels mogen zij alleen beleggingen doen met een laag risico.

Speciale scholen (inclusief speciale middelbare scholen) hebben dezelfde mate van autonomie. Vanaf 1 augustus 2014 gaat het beschikbare geld voor extra leerlingenondersteuning echter rechtstreeks naar de regionale consortia. Elk consortium verdeelt de gelden over de scholen die extra ondersteuning bieden. Het doel is om het aanbod effectiever op maat te maken en het grootste deel van de middelen in de klas zoveel mogelijk in te zetten. Een deel van de financiering gaat naar speciale scholen, op basis van het aantal kinderen dat daar door het consortium wordt verwezen. Voor meer informatie, zie Passend onderwijs.

Autonomie voortgezet onderwijs

Ook in het voortgezet onderwijs zijn scholen vrij om te beslissen hoe zij de overheidsfinanciering besteden, binnen de bepalingen van de wet:

  • Dit is bepaald in artikel 99 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
  • Ook moeten schoolbesturen zich houden aan de regels over beleggen en lenen door onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Volgens deze regels mogen zij alleen beleggingen met een laag risico doen.

Het grootste deel (85%) van het budget dat de besturen van middelbare scholen ontvangen, is bedoeld om de personeelskosten te dekken, terwijl 15% wordt toegewezen aan lopende kosten. De bedragen die het bestuur besteedt aan management-, onderwijzend en ondersteunend personeel en niet-personele middelen zullen per school verschillen.

Personeelskosten voortgezet onderwijs

Het toegekende bedrag voor personeelskosten bestaat uit een vast deel en een variabel deel, afhankelijk van het aantal leerlingen op de school. Het vaste gedeelte varieert afhankelijk van de samenstelling van de school en het onderwijstype.

Lopende kosten in het secundair onderwijs

Het bedrag dat wordt toegekend voor de lopende kosten bestaat uit een vast bedrag per school en een bedrag per leerling. Het bedrag per school is voor alle scholen hetzelfde, maar het bedrag per leerling varieert afhankelijk van het schooltype, de afdeling en het studiejaar. De subsidie voor exploitatiekosten dekt schoonmaak, onderhoud en instandhouding van schoolgebouwen en andere exploitatiekosten (bijvoorbeeld lesmateriaal, administratie, energie en water).

Eens in de vijf jaar wordt de hoogte van de bekostiging wettelijk beoordeeld door een extern bureau. 

De normbedragen voor de verschillende posten van de lopende kostenbegroting worden jaarlijks gepubliceerd in de regeling 'Loon- en prijsbijstelling en bekostiging exploitatiekosten voortgezet onderwijs'.

Autonomie middelbaar beroepsonderwijs

Het bestuur van een middelbaar beroepsonderwijsinstelling mag zelf bepalen hoe de lumpsum wordt besteed. Op deze manier kan het beleid en het onderwijs afgestemd worden op de situatie van de school.

Controle en toezicht

Elke onderwijsinstelling die overheidsfinanciering ontvangt, is verplicht jaarlijks een verslag op te stellen waarin zij verantwoording aflegt over haar (financiële) beleid en de overheid informeert over haar onderwijsprestaties. Instructies voor het opstellen van de jaarverslagen zijn vastgelegd in de richtlijnen van het ministerie.

De Onderwijsinspectie controleert het werk van de accountants van scholen. Daarnaast stelt zij jaarlijks een Onderwijsrapportage op, waarin informatie is opgenomen over de financiële situatie van de verschillende onderwijssectoren.

De GGD en de Onderwijsinspectie bewaken gezamenlijk de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie.

School-/collegegeld in het onderwijs

Voor en vroegschoolse educatie (VVE)

Voorschools onderwijs is bedoeld voor kinderen die het risico lopen achterop te raken in hun taalontwikkeling. De overheid financiert steun aan kinderen in deze doelgroep. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kinderen in aanmerking komen, veelal op basis van verwijzing van het consultatiebureau. In sommige gevallen kunnen ouders/verzorgers van de gemeente een toelage ontvangen die de kosten geheel of gedeeltelijk dekt.

Basisonderwijs en speciaal onderwijs

Er wordt gratis basis- en speciaal onderwijs aangeboden. Basisscholen mogen echter wel een ouderbijdrage vragen voor buitenschoolse activiteiten zoals schoolreisjes, kampen of excursies. Dergelijke bijdragen zijn vrijwillig. De school moet met de medezeggenschapsraad overleggen over de hoogte van de bijdrage en de besteding ervan.

Voortgezet onderwijs

Voor kinderen die naar de middelbare school gaan, hoeven ouders geen schoolgeld te betalen. De school stelt de meeste schoolboeken en leermaterialen gratis ter beschikking. Voor andere door de school aangegeven spullen, zoals woordenboeken, atlassen, gymkleding en rekenmachines, moeten ouders wel betalen.

Middelbare scholen kunnen een ouderbijdrage vragen voor buitenschoolse activiteiten zoals schoolreisjes, kampen of excursies. Het is aan de ouders om te beslissen of zij van deze activiteiten gebruik willen maken en of zij dit betalen.

Middelbaar beroepsonderwijs

De kosten voor mbo-opleidingen moeten door de studenten en hun ouders worden betaald. De school levert de basis zoals computers, kopieerapparaten en beroepsmatige hulpmiddelen. Van de studenten wordt verwacht dat zij zorgen voor de materialen die nodig zijn voor de lessen, zoals boeken, schriften, schriften en ringbanden, en meer persoonlijke spullen zoals werkkleding of speciale schoenen.

Vrijwillige bijdrage

De school kan aan leerlingen en ouders een vrijwillige bijdrage vragen voor extra diensten en activiteiten, zoals excursies. Deze activiteiten zijn niet essentieel voor de studierichting of voor het behalen van de kwalificatie waartoe deze leidt.

Tarieven voor mbo-studenten onder de 18 jaar.

Mbo-studenten onder de 18 jaar hoeven geen collegegeld te betalen en hebben geen recht op een gratis studentenreispas. Hun ouders/verzorgers ontvangen kinderbijslag en komen mogelijk in aanmerking voor een toelage ter dekking van de onderwijskosten. Deze toelage is inkomensafhankelijk en gebaseerd is op het gezamenlijke inkomen van de ouders. De voorwaarden om aanspraak te maken op een toeslag zijn gepubliceerd door DUO.

Tarieven voor leerlingen uit het mbo vanaf 18 jaar

Mensen vanaf 18 jaar die een voltijd beroepsopleiding (bol) in het mbo volgen, zijn collegegeld verschuldigd. De hoogte van de vergoedingen wordt jaarlijks aangepast. Studenten vanaf 18 jaar die een deeltijdopleiding of een blok- of dagcursus (BBL) volgen, betalen cursusgeld. Deze worden jaarlijks aangepast en variëren per opleiding. Voltijdstudenten vanaf 18 jaar krijgen studiefinanciering en een studentenreispas. Voor cursussen op niveau 1 of 2 is de beurs niet prestatiegebonden, maar voor niveau 3 en 4 wel. Dit betekent dat de beurs moet worden terugbetaald als de student de opleiding niet afrondt. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het inkomen van de ouders. DUO past jaarlijks de subsidieniveaus aan.

Tarieven voltijd mbo-opleidingen

Studenten die een mbo voltijdopleiding volgen aan een bekostigde instelling betalen wettelijk lesgeld als zij op 1 augustus van het jaar waarin hun opleiding start 18 jaar of ouder zijn.

De wettelijke tarieven zijn:

Het lesgeld is € 1.357 voor het studiejaar 2023/2024.

Studenten die op 1 augustus jonger zijn dan 18 jaar betalen geen collegegeld.

Studenten die een voltijd opleiding volgen aan particulier gefinancierde school betalen bovenwettelijke vergoedingen die door de individuele instelling worden vastgesteld.

Tarieven deeltijd mbo-opleidingen

Studenten die een deeltijdopleiding volgen in het mbo betalen cursusgeld. Voor het school 2023/2023 zijn deze vastgesteld op:

2023/2024 € 270 1 en 2 (de assistent-, entree- en basisberoepsopleiding)
2023/2024 € 654 3 en 4 (vak-, middenkader- en specialistenopleiding)

Studenten die op 1 augustus jonger zijn dan 18 jaar betalen geen collegegeld.

 

Financiële tegemoetkoming voor de ouders/verzorgers van de leerling

Financiële ondersteuning voor gezinnen van leerlingen met speciale onderwijsbehoeftes

Tot 2014 konden ouders voor hun kind een leerlinggebonden financiering aanvragen (LGF). Dit systeem is afgeschaft. Geld wordt nu toegewezen aan (regionale) samenwerkingsverbanden van scholen voor speciaal (basis) onderwijs.

Voor kinderen met een handicap is in sommige gevallen een tegemoetkoming in de kosten voor het schoolvervoer mogelijk. De school of de gemeente kan meer informatie geven over schoolvervoer en de tegemoetkoming.

Financiële tegemoetkoming voor ouders/verzorgers van de leerling in voor- en vroegschoolse educatie en het primair onderwijs

Financiële tegemoetkomingen voor ouders/verzorgen van leerlingen die voor- en vroegschoolse educatie volgen of primair onderwijs worden door de gemeentes en de scholen zelf geregeld.

Het primair onderwijs is gratis. Ouders hoeven vaak alleen maar een vrijwillige ouderbijdrage te betalen. Dit is niet verplicht. De meeste scholen hebben een kortingsregeling of een kwijtscheldingsregeling als de ouderbijdrage niet betaald kan worden. Op veel scholen kunnen ouders in termijnen betalen.

Tegemoetkomingen

Kinderopvangtoeslag is een bijdrage in de kosten die ouders maken voor kinderopvang. Of ouders deze toeslag krijgen, hangt af van het inkomen en het aantal uren dat de ouders werken. De hoogte hangt ook af van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat, het aantal uren opvang en de uurprijs. 

Ouders met kinderen hebben recht op kinderbijslag. Kinderbijslag is een bijdrage in de kosten voor de opvoeding van de kind(eren) tot 18 jaar. Hoe hoog dit bedrag is, hangt af van de leeftijd van het kind en van waar het kind woont.

Om in aanmerking te komen voor kinderbijslag moeten ouders:

  • kinderen, adoptiekinderen, stiefkinderen of pleegkinderen hebben die jonger zijn dan 18 jaar;
  • in Nederland wonen of werken of in het buitenland werken voor een in Nederland gevestigde werkgever.

In sommige gevallen kunnen ouders kinderbijslag krijgen als het kind in het buitenland woont.

Hiernaast bestaat het kindgebonden budget. Ouders moeten voldoen aan een aantal voorwaarden om kindgebonden budget te krijgen:

Leerlingenvervoer

Op de tegemoetkoming in kosten voor schoolvervoer kan een beroep worden gedaan als een kind naar een school gaat die meer dan zes kilometer van huis is, of  als een kind een handicap heeft. De tegemoetkoming kan door de ouders bij de gemeente worden aangevraagd. De kosten voor het schoolvervoer kunnen ouders helemaal of voor een deel terugkrijgen tot een bedrag dat per gemeente verschilt. Dit kan alleen als er geen andere school in de buurt is of als de scholen die wel dichtbij liggen niet passen bij de godsdienst of levensbeschouwing van de ouders. Iedere gemeente heeft een eigen regeling voor de vervoerskosten. Het is ook mogelijk dat een gemeente er geen geld voor beschikbaar heeft gesteld.



Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van de leerling in het voortgezet onderwijs

Voor ouders met kinderen in het reguliere voorgezet onderwijs bestaat er sinds het schooljaar 2010-2011 geen tegemoetkoming meer in de schoolkosten. In plaats hiervan is het kindgebonden budget verhoogd per 1 januari 2010.

Financiële ondersteuning voor de ouders/verzorgers van de leerling in het middelbaar beroepsonderwijs

Ouders kunnen een tegemoetkoming aanvragen als het kind het middelbaar beroepsonderwijs volgt en op 1 juli van dat schooljaar jonger was dan 18 jaar. Ouders moeten in dit geval wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Er gelden voorwaarden voor de leeftijd van het kind, de schoolsoort, de nationaliteit van de ouders en het inkomen van de ouders. De tegemoetkoming bestaat uit twee componenten, namelijk:

  • de tegemoetkoming in schoolkosten
  • de tegemoetkoming in les- of cursusgeld.

Alle ouders kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming schoolkosten. Voor een tegemoetkoming in het lesgeld of cursusgeld komen ouders alleen in aanmerking als het kind lesgeld plichtig is of als het kind particulier onderwijs volgt.

Financiële ondersteuning voor leerlingen

Financiële ondersteuning voor leerlingen in voor- en vroegschoolse educatie, primair en speciaal onderwijs

Ouders, en niet de leerlingen, hebben recht op een financiële ondersteuning voor voor- en vroegschoolse educatie, het primair en speciaal onderwijs. Dit is beschreven in Financiële tegemoetkoming voor ouders/verzorgers van de leerling in voor- en vroegschoolse educatie en het primair onderwijs.

Financiële ondersteuning voor leerlingen in het voortgezet onderwijs

Financiële steun aan leerlingen in het voortgezet onderwijs is geregeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ten aanzien van de onderwijsbijdrage geldt deze wet voor voltijd leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar. Ten aanzien van de schoolkosten geldt deze wet voor zowel voltijd leerlingen jonger dan 18 jaar in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voor voltijd leerlingen vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs.

Onder bepaalde voorwaarden kunnen leerlingen een tegemoetkoming in de schoolkosten voor scholieren (kortweg de tegemoetkoming scholieren) krijgen. De tegemoetkoming scholieren is een geldbedrag waarmee bijvoorbeeld boeken, een busabonnement of treinabonnement en eventueel lesgeld betaald kan worden. Hier hoort geen Studenten OV-chipkaart bij. De tegemoetkoming is geen lening, maar een gift en bestaat uit een basistoelage en een aanvullende toelage. De tegemoetkoming bestaat uit:

  • Een basistoelage: deze toelage krijgt u altijd en verschilt qua hoogte voor uitwonende en thuiswonende leerlingen.
  • Een aanvullende toelage: deze toelage bestaat uit een tegemoetkoming van het les– of cursusgeld en de schoolkosten.

Ouders krijgen vanaf het 18e jaar van hun kind geen kinderbijslag meer, daarom kunnen leerlingen de tegemoetkoming zelf aanvragen.

Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming scholieren, moet de leerling in Nederland wonen en een voltijdopleiding volgen in het:

  • voortgezet onderwijs (mavo, havo, vwo, vmbo-tl, lwoo, praktijkonderwijs);
  • voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (1-jarige en 2-jarige mavo, havo, vwo);
  • voortgezet speciaal onderwijs (vso).

Ook als de leerling valt onder het Besluit samenwerking VO-BVE (ook wel Rutte-regeling of 'uitbesteden van leerlingen'), kan de leerling de tegemoetkoming scholieren krijgen. Het doel van dit besluit is om maatwerk te bieden aan leerlingen die het onderwijs zonder diploma dreigen te verlaten. Zodat ze meer kans maken op een diploma of beter voorbereid beginnen aan een vervolgopleiding. Meer informatie over het Besluit samenwerking VO-BVE staat in de brochure Nog meer ruimte voor samenwerking VO-BVE.

Verder moet de leerling tussen de 18 jaar en 30 jaar oud zijn. In het voortgezet speciaal onderwijs (vso) kan de leerling tot 20 jaar de tegemoetkoming krijgen.

Als laatste moet de leerling de Nederlandse nationaliteit hebben om een tegemoetkoming scholieren te kunnen krijgen. Leerlingen zonder de Nederlandse nationaliteit, maar die wel in Nederland wonen, kunnen in bepaalde gevallen toch een tegemoetkoming krijgen. Dit kan getoetst worden door nationaliteitenschema op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na te gaan.



Financiële ondersteuning voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs 

Financiële steun aan leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is geregeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ten aanzien van de onderwijsbijdrage geldt deze wet voor voltijd leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar. Ten aanzien van de schoolkosten geldt deze wet voor zowel voltijd leerlingen jonger dan 18 jaar in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs als voor voltijd leerlingen vanaf 18 jaar en jonger dan 30 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs.

MBO studenten kunnen ook een tegemoetkoming krijgen in de vorm van studiefinanciering. Dit kan als de student aan onderstaande voorwaarde voldoet:

  • De student is 18 jaar of ouder en heeft een aanvraag gedaan voor de maand waarin hij/zij 30 jaar wordt en heeft er dan ook recht op
  • De student volgt een voltijds beroepsopleidende leerweg (bol)
  • De student heeft de Nederlandse nationaliteit. Ook als niet-Nederlander met een verblijfsvergunning type II, III of IV kan de student studiefinanciering krijgen. Als de student een andere vergunning heeft of uit een EU-land komt, kan er een nationaliteitenschema ingevuld worden om te kijken of de student toch recht heeft op studiefinanciering.

Als de student een opleiding op niveau één of twee volgt, dan is de beurs altijd een gift. Als de student een opleiding op niveau drie of vier volgt, dan wordt de beurs pas een gift als de student het diploma binnen 10 jaar haalt. Dit is de 'prestatiebeurs'. Als de student geen diploma haalt, moet alles terugbetaald worden. Alleen de aanvullende beurs over de eerste 12 maanden mag altijd gehouden worden. Zie voor meer informatie: DUO.

Onderstaand figuur geeft een overzicht van het aantal studenten in het mbo beroepsopleidende leerweg die studiefinanciering ontvangen. De figuur onderscheidt de nominale fase en de leenfase. In de nominale fase hebben studenten recht op studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, een reisvoorziening, een lening en eventueel een aanvullende beurs. In de leenfase hebben de studenten recht op een reisvoorziening en een lening.

Aantal studenten mbo bol met studiefinanciering Nederland.jpg

Bron: Trends in Beeld 



Particulier onderwijs

Particulier onderwijs voor leerlingen in voor- en vroegschoolse educatie en primair onderwijs

Particulier onderwijs voor leerlingen in het primair onderwijs is onderwijs dat niet door de overheid wordt bekostigd. De vrijheid van onderwijs is een grondrecht. Iedereen mag een school oprichten die past bij de eigen religieuze, levensbeschouwelijke of onderwijskundige overtuiging Dit staat in artikel 23 van de Grondwet. Dit mag zowel een bekostigde als een particuliere school zijn. Om les te mogen geven aan leerplichtige leerlingen moet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een particuliere school voor primair onderwijs erkennen. Scholen in het particulier primair onderwijs hebben financiële autonomie, net zoals de reguliere scholen in het primair onderwijs. De scholen moeten wel bepaalde voorschriften naleven, bijvoorbeeld ten aanzien van de bekwaamheid van docenten.

Scholen voor particulier primair onderwijs worden in Nederland ook wel B3-scholen genoemd ('school in de zin van artikel 1, onderdeel b, onder 3 van de Leerplichtwet 1969'). In Nederland zijn er relatief weinig particuliere scholen voor primair onderwijs. Een overzicht is te vinden op de site van de onderwijsinspectie: B3-scholen primair onderwijs

Financiering particulier primair onderwijs

Particuliere instellingen voor primair onderwijs zijn volledig afhankelijk van de bijdragen van derden (waaronder die van de ingeschreven leerlingen). De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling.

 



Particulier onderwijs voor leerlingen in het voortgezet onderwijs

Om les te mogen geven aan leerplichtige leerlingen, moet het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een particuliere school voor het voortgezet onderwijs (vo) erkennen. Scholen in het particulier voortgezet onderwijs mogen zelf beslissen op welke manier het geld besteed wordt, ze hebben financiële autonomie. De scholen moeten wel bepaalde voorschriften naleven, bijvoorbeeld ten aanzien van de bekwaamheid van docenten.

Financiering particulier voortgezet onderwijs

De overheid verstrekt geen financiële middelen aan particuliere scholen in het voortgezet onderwijs. Hierdoor zijn de instellingen volledig afhankelijk van de bijdragen van derden, waaronder de ingeschreven leerlingen. De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling. Naast de inkomsten van ouders kunnen scholen ook nog andere bronnen van inkomsten hebben. Voorbeelden hiervan zijn zowel financiële als materiële sponsoren en/of donateurs. Verder wordt er op deze particuliere scholen in het voortgezet onderwijs ook veel gebruik gemaakt van vrijwilligers en de hulp van ouders.

Ouders van kinderen op het particulier voortgezet onderwijs kunnen een tegemoetkoming aanvragen. Het kind moet dan op 1 juli jonger dan 18 jaar zijn. Voor het ontvangen van deze tegemoetkoming gelden verschillende voorwaarden. Dit zijn dezelfde voorwaarden als voor het middelbaar beroepsonderwijs.



Particulier onderwijs voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs

Particulier onderwijs  voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs is onderwijs dat niet door de overheid wordt bekostigd. Deze particuliere scholen in het middelbaar beroepsonderwijs hebben geen erkenning nodig van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bestuur van een middelbaar beroepsonderwijsinstelling mag zelf bepalen op welke manier het geld besteed wordt.

Financiering particulier middelbaar beroepsonderwijs

De overheid verstrekt geen financiële middelen aan particuliere scholen in het middelbaar beroepsonderwijs. Hierdoor zijn de instellingen volledig afhankelijk van de bijdragen van derden, waaronder de ingeschreven leerlingen. De bijdrage die de (ouders van) leerlingen moeten leveren, is daarom meestal hoger dan de bijdrage op niet-particuliere scholen. De hoogte van de bijdrage kan verschillen per particuliere onderwijsinstelling.

Studenten in het particulier middelbaar beroepsonderwijs hebben alleen recht op studiefinanciering als ze een erkende opleiding volgen.