Financiering
Kinderopvang
Kinderopvang is een verzamelterm waarmee de verschillende mogelijkheden worden aangeduid om baby’s en peuters of schoolkinderen uit de basisschool1 buiten de schooluren of tijdens schoolvakanties op te vangen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele opvang.
Met formele kinderopvang wordt de groeps- en gezinsopvang bedoeld waarvoor een regelgeving geldig is, verzorgd wordt door professionelen en waarvoor ouders betalen. Daarnaast is er ook informele opvang mogelijk, d.i. opvang waarvoor geen regelgeving geldig is en verzorgd door bv. oma/opa/buurvrouw/familie/vrienden. Doorgaans betalen ouders ook niet voor deze informele kinderopvang.
In Vlaanderen valt de formele kinderopvang onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Opgroeien, het agentschap Opgroeien (waartoe Kind en Gezin behoort), is een agentschap van de Vlaamse overheid dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid dat wordt uitgezet door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin voor de formele kinderopvang.
Opgroeien organiseert zelf geen opvang, heeft geen eigen opvanglocaties maar heeft wel een aantal opdrachten ten opzichte van de opvanglocaties en t.o.v. gezinnen met jonge kinderen in kader van kinderopvang.
Voor wat betreft de formele opvang van schoolkinderen uit de basisschool buiten de schooluren of tijdens schoolvakanties is er een nieuw decreet buitenschoolse opvang en activiteiten (BOA) van 3 mei 2019 van kracht. Met dit decreet wil de Vlaamse overheid naar een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten (BOA) streven voor álle kinderen en gezinnen. Dat wil zeggen dat alle lokale spelers (Onderwijs, Welzijn, Cultuur, Jeugd en Sport …) zo goed mogelijk samenwerken. Het lokaal bestuur neemt de regie op en tekent een lokaal beleid uit rond buitenschoolse opvang en activiteiten. Het lokaal bestuur beslist over de besteding van de beschikbare financiële, personele en infrastructurele middelen. De geleidelijke uitrol van het BOA-decreet ging in 2021 van start. De overgangstermijn tot eind 2025 geeft de nodige tijd om een lokaal BOA-beleid uit te tekenen.
Het decreet vraagt bijzondere aandacht voor kleuteropvang, kwetsbare gezinnen, kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte en het multifunctioneel gebruik van infrastructuur. Kinderen op kleuterleeftijd hebben nog een grotere behoefte aan een ‘veilig nest’, zorg en begeleiding, dan kinderen in het lager onderwijs en in het secundair onderwijs. Dat rechtvaardigt dat het agentschap Opgroeien een kwaliteitslabel kan toekennen voor de opvang van kleuters op structurele basis en gedurende een minimale periode aan te bieden. Daarbij moeten organisatoren voldoen aan kwaliteitsvoorwaarden. Dit kwaliteitslabel is niet rechtsreeks gekoppeld aan subsidiëring.
Tijdens de overgangstermijn behouden de huidige organisatoren van buitenschoolse opvang de subsidies die ze ontvangen van Opgroeien (ook de subsidies voor inclusieve opvang van kinderen met specifieke ondersteuningsbehoeften). Na afloop van de overgangstermijn, op 1 januari 2026, worden deze subsidies stopgezet. Vanaf dat moment zal de Vlaamse regering aan de lokale besturen een subsidie toekennen, die bij voorrang wordt besteed aan het aanbod van kleuteropvang met een kwaliteitslabel binnen het lokaal beleid rond buitenschoolse opvang en activiteiten.
Omwille van deze overgangstermijn komt het huidig subsidiesysteem voor de buitenschoolse opvang niet aan bod.
Financiering van de formele opvang van baby’s en peuters
In de formele kinderopvang van baby’ en peuters worden kinderen opgevangen in een groeps – of gezinsopvang totdat ze naar de kleuterschool gaan (kan al vanaf 2,5 jaar).
De Vlaamse regering geeft geld vrij voor de subsidiëring van de formele kinderopvang van baby’s en peuters. De subsidies worden via het agentschap Opgroeien rechtstreeks uitbetaald aan de organisatoren van kinderopvang. Het is m.a.w. het aanbod wat wordt gefinancierd.
Met deze subsidiëring worden door de Vlaamse regering drie doelstellingen beoogd:
-
Het behoud van het bestaande aanbod: organisatoren van kinderopvang worden financieel ondersteund zodat er leefbare en duurzame kinderopvang kan wordt georganiseerd,
-
Zorgen voor een betaalbaar en toegankelijk aanbod: organisatoren van kinderopvang worden financieel ondersteund zodat voor ouders betaalbare kinderopvang kan worden georganiseerd,
-
Zorgen voor uitbreiding van het bestaande aanbod: ervoor zorgen dat nieuwe plaatsen kunnen worden opgestart en/of gecreëerd. Eén van de taken van Opgroeien bestaat uit ervoor te zorgen dat het budget dat door de Vlaamse overheid vrij wordt gemaakt voor het creëren van nieuwe plaatsen en voor het behoud van bestaande plaatsen evenwichtig wordt verdeeld over de verschillende regio’s/gemeentes op basis van objectieve parameters.
De subsidies worden toegekend aan de organisator voor de organisatie van kinderopvang die voldoet aan de subsidievoorwaarden, in één of meerdere opvanglocaties.
De subsidies worden toegekend en betaald per subsidiegroep van de organisator. Dit is een geografisch afgebakend geheel (gemeente voor groepsopvang, zorgregio voor gezinsopvang).
Binnen de subsidiegroep kan de organisator zelf bepalen in welke locaties de subsidies worden ingezet en dus ook in welk locatie zal voldaan worden aan de subsidievoorwaarden.
In principe komt elke organisator in aanmerking voor de subsidie, zolang de organisator de opdrachten en voorwaarden die gekoppeld zijn aan deze subsidies, opneemt en respecteert. Dit betekent dat elke opvang met een vergunning (formele kinderopvang zonder vergunning is niet mogelijk), in principe gelijke toegang heeft tot de subsidie. Het statuut van de organisator (bv. zelfstandig of openbaar bestuur) maakt dus niet uit, zolang de opdrachten worden opgenomen en aan de voorwaarden wordt voldaan. Om als organisator effectief subsidies uitbetaald te krijgen, moet deze een opvanglocatie met een vergunning hebben die voldoet aan de subsidievoorwaarden.
Een organisator heeft niet automatisch recht op subsidies. Als de Vlaamse regering budget voor bijkomende gesubsidieerde plaatsen vrijgeeft, zal Opgroeien, het agentschap waar Kind en Gezin toe behoort, een oproep doen.
Nieuwe subsidies worden toegekend op basis van de programmatieregels. Als er niet voldoende budget is om iedereen een subsidie te geven, worden de nieuwe middelen volgens objectieve criteria verdeeld. Er is aandacht voor voldoende regionale spreiding en de middelen gaan naar plaatsen waar de behoefte het grootst is.
Het subsidiesysteem voor de formele opvang van baby’s en peuters werkt zoals een trap te beginnen van trap 0. Per trede zijn er bijkomende opdrachten/voorwaarden. Hoe hoger men klimt, hoe meer subsidies men kan verkrijgen maar ook hoe meer voorwaarden waaraan moet worden voldaan.
De kinderopvang van baby’s en peuters met een vergunning maar zonder enige subsidie2 (trap 0) of met enkel een basissubsidie (trap 1), is vrij in het bepalen van de prijs die gezinnen moeten betalen voor de opvang van hun baby of peuter. De gezinnen betalen er een prijs die niet aan hun inkomen is gerelateerd. De organisator is vrij in het bepalen van de prijs die aan ouders wordt gevraagd voor de opvang van hun baby of peuter.
Organisatoren die bovenop de basissubsidie een subsidie voor inkomenstarief (trap 2) of een plussubsidie (trap 3) ontvangen, kunnen gezinnen in de opvanglocaties van die organisator en die aan de subsidievoorwaarden voldoen, voor de opvang van hun baby of peuter een prijs betalen volgens hun inkomen3.
De opvang met een subsidie voor inkomenstarief of plussubsidie is verplicht een aantal voorrangsregels te respecteren:
-
Opvang met subsidie inkomenstarief (trap 2) : absolute voorrang verlenen aan kinderen uit gezinnen waarvoor opvang noodzakelijk is in het kader van de werksituatie (werk houden, zoeken of een beroepsgerichte opleiding daartoe volgen), maar daarnaast ook aan kinderen uit éénoudergezinnen, uit gezinnen met een laag inkomen en aan pleegkinderen.
-
Opvang met plussubsidie (trap 3): moeten een proactief opnamebeleid realiseren om kwetsbare gezinnen een opvangplaats te geven, moeten de werking afstemmen op kwetsbare gezinnen en moeten expertise opbouwen en verspreiden rond het respectvol omgaan met kwetsbare gezinnen. Verder dient de opvang op trap 3 ook een inspanning te leveren om medewerkers aan te werven vanuit kwetsbare groepen.
De subsidiebedragen: deze verschillen naargelang de subsidietrap en binnen de subsidietrap, naargelang groepsopvang of gezinsopvang (onthaalouders) omdat beide opvangvormen een andere kostenstructuur hebben. Samenwerkende onthaalouders tot maximaal 18 plaatsen (wordt als groepsopvang beschouwd omdat ze niet alleen werken en meer kinderen kunnen opvangen dan alleen werkende onthaalouders), krijgen de subsidiebedragen van gezinsopvang.
De subsidiebedragen volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen en worden aangepast bij overschrijding van de spilindex. Om deze reden wordt voor de subsidiebedragen verwezen naar de website zodat op elk moment de meest actuele bedragen geconsulteerd kunnen worden.
De basissubsidie (trap 1)
Om aan de vergunningsvoorwaarden te voldoen, heeft de organisator kosten. De basissubsidie is een forfaitaire tegemoetkoming in deze kosten.
De basissubsidie is de subsidie voor kinderopvang met minimum 220 openingsdagen. De basissubsidie is een vast bedrag per jaar, per gesubsidieerde plaats. De bedragen zijn te vinden op onze website.
De subsidie inkomenstarief (trap 2)
Deze subsidie is de subsidie voor kinderopvang waar
-
de gezinnen een prijs betalen op basis van het inkomen;
-
kinderen van bepaalde gezinnen voorrang krijgen. Deze kinderen maken, samen met kwetsbare gezinnen, minstens 20% van de opgevangen kinderen uit.
De subsidie inkomenstarief bestaat uit:
-
een bedrag per opvangprestatie;
-
een bedrag op basis van de leeftijd van de medewerkers.
Wat de ouder betaalt als tarief volgens zijn inkomen (inkomenstarief), wordt verrekend met de subsidies. Dit zorgt ervoor dat het opvangen van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen geen nadelige financiële gevolgen heeft voor het werkingsbudget van de locatie.
De bedragen zijn te vinden op onze website Subsidies en financieel | Kind en Gezin
De plussubsidie (trap 3) is de subsidie:
-
voor kinderopvang die kwetsbare gezinnen ondersteunt,
-
waar kinderen van deze gezinnen voorrang krijgen en minstens 30% van de opgevangen kinderen uitmaken.
De plussubsidie is een vast bedrag per jaar, per gesubsidieerde plaats. Ook hier wordt wat de ouder betaalt als tarief volgens zijn inkomen, verrekend met de subsidies. Dit zorgt ervoor dat het opvangen van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen geen nadelige financiële gevolgen heeft voor het werkingsbudget van de locatie.
De bedragen zijn te vinden op onze website Subsidies en financieel | Kind en Gezin
Vanuit elke trap zijn er onder bepaalde voorwaarden nog aanvullende subsidies mogelijk, m.n. voor inclusieve opvang van kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte of voor flexibele opvang (opvang op ruimere openingsmomenten of dringende opvang).
Als de organisator blijft voldoen aan de voorwaarden, geldt de subsidie 10 jaar, te rekenen vanaf de toekenning van de eerste subsidieerbare plaats.
Financiering van het basisonderwijs
Elk schoolbestuur draagt de kosten van en financiële verantwoordelijkheid voor de organisatie van het onderwijs in zijn scholen en vestigingsplaatsen.
Voor de scholen die aan de erkennings- en financieringsvoorwaarden voldoen financiert (voor het gemeenschapsonderwijs) en subsidieert (voor het gesubsidieerd onderwijs) de Vlaamse overheid:
1° salarissen van het personeel;
2° werkingsbudget;
3° investeringsmiddelen
Personeelsomkaderingssysteem in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs (kleuter- en lager onderwijs)
Directie
In elke school wordt een ambt van directeur gefinancierd of gesubsidieerd. In kleine scholen wordt de directeur belast met een onderwijsopdracht. In een school die ontstaan is uit een fusie, wordt onder bepaalde voorwaarden en slechts tijdelijk een functie van adjunct-directeur gefinancierd of gesubsidieerd.
Lestijden (onderwijzend personeel)
De basisomkadering in het gewoon basisonderwijs
De basisomkadering wordt per niveau (kleuter- en lager onderwijs) toegekend en bestaat uit:
-
de lestijden volgens de schalen,
-
de SES-lestijden,
-
de additionele lestijden volgens de schalen, gebaseerd op de leerling/leerkrachtratio.
Het aantal lestijden volgens de schalen waar een school recht op heeft, wordt berekend aan de hand van ‘schalen’ en is afhankelijk van het aantal gewogen regelmatige leerlingen dat de school telt op de teldag of telperiode.
Bij de berekening van de lestijden volgens de schalen spelen momenteel de volgende schoolkenmerken een belangrijke rol:
-
De schoolgrootte.
-
De geografische ligging.
-
Brusselweging
-
Weging dun bevolkte gebieden
-
Aparte telling
Op de lestijden volgens de schalen wordt een SES-% toegepast van 97,16%. De lestijden volgens de schalen kunnen herberekend worden onder welbepaalde voorwaarden.
Naast de schoolkenmerken spelen de leerlingenkenmerken een belangrijke rol in de basisomkadering, meer bepaald via de SES-lestijden. De SES-lestijden zijn lestijden die toegekend worden op basis van de socio-economische status van leerlingen. Deze socio-economische status wordt gevat door leerlingenkenmerken. De SES-lestijden worden per niveau berekend. Ook in de lestijden volgens de schalen spelen enkele leerlingenkenmerken een beperkte rol.
Om te vermijden dat het gemiddelde aantal kleuters of het gemiddelde aantal leerlingen lager onderwijs per FT (kleuter)onderwijzer boven de 18,5 uitkomt, ontvangt elke school voor elk niveau toch minstens voldoende lestijden basisomkadering om niet boven deze leerling/leerkracht-ratio uit te stijgen (de additionele lestijden volgens de schalen, gebaseerd op de leerling/leerkracht-ratio).
Schoolkenmerken
-
Schoolgrootte: Er is één lestijden schaal die gelijk is voor het kleuter en lager onderwijs. De schaal geeft aan op hoeveel lestijden de school recht heeft op basis van haar gewogen leerlingenaantal (24 lestijden = 1 FT onderwijzer).
-
Geografische ligging
-
Brusselweging: Scholen in Vlaanderen en Brussel worden in principe op dezelfde manier omkaderd. Omwille van de omgevingssituatie in Brussel werd er een Brusselweging van 1,11 voor de leerlingen ingevoerd die geldt voor alle Brusselse scholen.
-
Aparte telling: Om in het omkaderingssysteem het bestaansrecht van de dorpsschool of dorpsvestigingsplaats in rurale gebieden te blijven garanderen wordt in het omkaderingssysteem, onder welbepaalde geobjectiveerde parameters, apart geteld per vestigingsplaats.
Er is een afzonderlijke telling (wat meer omkadering oplevert) voor de vestigingsplaatsen die gelegen zijn op ten minste 1,5 kilometer, in een rechte lijn gemeten (vogelvlucht), van elke andere vestigingsplaats behorende tot dezelfde groep, waar onderwijs van hetzelfde niveau (kleuter of lager) wordt aangeboden. Deze aparte telling wordt binnen de gemeentegrenzen bekeken.
-
Dun bevolkte gebieden: Om in het omkaderingssysteem het bestaansrecht van de buurtschool of buurtvestigingsplaats te blijven garanderen, worden daarnaast leerlingen die schoollopen in een vestigingsplaats gelegen in een gemeente met minder dan 100 inwoners per vierkante kilometer, gewogen aan 1,05 voor de berekening van de lestijden volgens de schalen.
Leerlingenkenmerken
Kansen van leerlingen op een succesvolle schoolloopbaan hangen sterk samen met het sociaal milieu waarin ze leven. Verklaringen daarvoor zijn onder meer de materiële situatie, de ongelijke toegang tot cultuurgoederen, de afstand tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur, de kloof tussen de thuistaal en de taal van de klas en de verschillen in onderwijsondersteuning die de ouders bieden.
De impact van socio-economische status op de leerprestaties van de leerlingen moet m.a.w. beperkt worden. Daarom wordt het omkaderingssysteem, deels, gebaseerd op de kenmerken van het sociaal milieu van de leerlingen die sterk samenhangen met hun schoolloopbaan.
Er is gekozen voor volgende kenmerken:
KENMERKEN |
INDICATOREN |
De culturele bagage van de leerling
|
Hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder |
De financiële draagkracht van het gezin van de leerling |
Het ontvangen van een schooltoelage |
Het taalkundig en cultureel kapitaal van het gezin van de leerling |
Thuistaal van de leerling |
Het sociaal kapitaal van het gezin van de leerling
|
Hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder |
-
OPLEIDING VAN DE MOEDER: deze indicator staat voor het geheel aan kennis, vaardigheden en attitudes. Het is een indicator van de mate waarin de thuiscultuur aansluit bij de schoolcultuur.
-
SCHOOLTOELAGE: deze indicator is gebaseerd op gezinsinkomen en geeft een aanduiding van de financiële draagkracht van het gezin en dus ook van het pedagogisch (thuis)comfort: tijd, studieruimte, koopkracht voor goederen die het leren bevorderen...
-
TAAL: welke taal wordt er thuis meestal gesproken en verschilt deze van de schooltaal? Dit is een indicator van communicatie- en leermogelijkheden van de leerling.
Deze drie leerlingenkenmerken worden gebruikt om de SES-lestijden te berekenen.
Daarnaast worden sommige leerlingen ook gewogen aan 1,5 voor de berekening van de lestijden volgens de schalen. Het gaat hier bijvoorbeeld om door de jeugdzorg geplaatste kinderen.
Herberekening van de lestijden volgens de schalen in het gewoon basisonderwijs bij stijgend leerlingenaantal nadat de omkadering berekend is
-
Herberekening van de lestijden volgens de schalen in steden en gemeenten met capaciteitsproblemen
De herberekening van de lestijden volgens de schalen in het kleuter- en lager onderwijs is van toepassing in stedelijke gebieden die aan de volgende 2 voorwaarden voldoen:
Ten eerste moeten deze in een arrondissement van het Vlaams Gewest gelegen zijn dat, voor het schooljaar (X, X+1), een totale aangroei kent van minstens 2400 regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs, die ingeschreven waren in de vestigingsplaatsen op het grondgebied van dit administratief arrondissement, op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5. Ofwel moeten ze gelegen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, op voorwaarde dat dit Gewest de hierboven beschreven aangroei van leerlingen kent.
Ten tweede moet voor het schooljaar (X, X+1) de totale aangroei van het aantal regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs dat ingeschreven was in de vestigingsplaatsen op het grondgebied van deze gemeenten op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X minstens 240 leerlingen bedragen t.o.v. de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5.
-
Instaplestijden: lestijden bij de instap van kleuters vanaf de instapdag na de krokusvakantie
Kleuters vanaf 2,5 tot 3 jaar mogen in het kleuteronderwijs op school aanwezig zijn op de volgende instapdagen:
-
de eerste schooldag na de zomervakantie;
-
de eerste schooldag na de herfstvakantie;
-
de eerste schooldag na de kerstvakantie;
-
de eerste schooldag van februari;
-
de eerste schooldag na de krokusvakantie;
-
de eerste schooldag na de paasvakantie;
-
de eerste schooldag na Hemelvaartsdag.
Er is een herberekening van de lestijden volgens de schalen in het kleuteronderwijs mogelijk vanaf de instapdag na de krokusvakantie. Indien het aantal regelmatige kleuters op de instapdag minstens 1 kleuter hoger ligt dan het aantal regelmatige kleuters op de teldag voor berekening van de lestijden volgens de schalen dan kunnen er instaplestijden ingericht worden, nl. één lestijd per kleuter extra t.o.v. de teldag of t.o.v. de laatste herberekening op een instapdag tijdens het lopende schooljaar.
-
De lestijden volgens de schalen in het buitengewoon basisonderwijs
Het lestijdenpakket waarin het onderwijzend personeel in de scholen voor buitengewoon basisonderwijs wordt aangesteld, wordt berekend aan de hand van drie voor Vlaanderen en Brussel geldende ‘schalen’. De schaal geeft aan op hoeveel lestijden de school recht heeft op basis van haar leerlingenaantal (22 lestijden = 1 FT onderwijzer). De drie schalen hebben te maken met de types (zie 12.1 België-Vlaamse-gemeenschap: Zorg in het gewoon onderwijs | Eurydice (europa.eu)):
-
schaal voor type basisaanbod (type 1 en 8 in afbouw)
-
schaal voor type 2, 3, 4, 5 en 9
-
schaal voor type 6 en 7;
Er is één schaal voor kleuter en lager onderwijs en de schalen zijn licht degressief. Voor de berekening worden alle leerlingen van een type kleuter, lager over alle vestigingsplaatsen samengeteld en tegen de schaal afgezet.
-
Aanvullende lestijden in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs
Naast de lestijden volgens de schalen krijgt de school voor haar omkadering ook nog aanvullende lestijden. Deze worden met een specifiek doel aan de school toegekend en moeten dan ook daarvoor gebruikt worden.
In het gewoon basisonderwijs kennen we de volgende aanvullende lestijden:
-
voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing. In het gewoon lager onderwijs worden aanvullend bij de lestijden volgens de schalen, wekelijks twee lestijden gefinancierd of gesubsidieerd voor de cursussen in de erkende godsdiensten en voor de niet-confessionele zedenleer. In de vrije scholen die geen cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer organiseren, worden wekelijks twee aanvullende lestijden cultuurbeschouwing georganiseerd. Het totale aantal lestijden hangt af van het aantal leerlingen.;
-
voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering. Deze lestijden worden over de scholen voor gewoon basisonderwijs verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal lestijden in het gewoon basisonderwijs.
-
voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel
Deze lestijden worden over de scholen voor gewoon basisonderwijs verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal lestijden in het gewoon basisonderwijs.
-
voor samen school maken (voor het sociaal overleg op de school)
-
voor de opvang van anderstalige nieuwkomers en gewezen anderstalige nieuwkomers (onthaalonderwijs). (zie punt 12.3 punt 2 van Eurydice België-Vlaamse-gemeenschap:Ondersteuningsmaatregelen voor de lerenden in basis- en (post-)secundair onderwijs | Eurydice (europa.eu))
In het buitengewoon basisonderwijs kennen we de volgende aanvullende lestijden:
-
minder gevolgde cursus (levensbeschouwelijke vakken). In het buitengewoon lager onderwijs zitten de lestijden voor de meest gevolgde cursus vervat in de schalen. De lestijden voor de minder gevolgde worden als aanvullende lestijden gefinancierd of gesubsidieerd;
-
permanent Onderwijs Aan Huis (POAH) voor kinderen die omwille van (de ernst van) hun handicap niet naar school kunnen;
-
voor de integratie van anderstaligen in de Nederlandstalige scholen voor basisonderwijs gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten en in de scholen voor basisonderwijs die grenzen aan de randgemeenten en/ of grenzen aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
-
voor het voeren van een gelijkekansenbeleid (GOK ondersteuningsaanbod)
-
voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering.
-
voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel
-
voor samen school maken (voor het sociaal overleg op de school)
Bijkomende lestijden
Ten slotte hebben scholen in volgende welbepaalde omstandigheden recht op bijkomende lestijden:
-
bij vrijwillige fusie van scholen;
-
voor het verstrekken van tijdelijk onderwijs aan huis aan zieke kinderen;
-
in het kader van afwijkingen (enkel BuBaO).
Deze worden o.a. toegekend om de volgende redenen:
-
Een grote stijging van het aantal leerlingen t.o.v. de teldag waarop het lestijden- en urenpakket berekend werd.
-
Scholen hebben een heel specifieke werking rond jongeren met ernstige en/of meervoudige beperkingen.
Uren voor paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel
-
Gewoon kleuteronderwijs
In het gewoon kleuteronderwijs wordt sinds 1 september 2001 een urenpakket kinderverzorger gefinancierd of gesubsidieerd. Het urenpakket wordt per school berekend op basis van het aantal gewogen regelmatige kleuters en op basis van het aantal vestigingsplaatsen met een niveau kleuter. De leerlingen worden gewogen volgens de hoger vermelde leerlingenkenmerken in de basisomkadering.
-
Buitengewoon basisonderwijs
In het buitengewoon basisonderwijs kennen we de volgende ‘soorten’ uren:
-
uren volgens de richtgetallen;
-
bijkomende uren: Afwijkingsuren (zie hogere afwijkingslestijden)
De uren volgens de richtgetallen worden berekend door alle leerlingen van een school met een bepaald type attest op te tellen en dit aantal te vermenigvuldigen met het richtgetal.
Punten (voor beleids- en ondersteunend personeel)
Sinds 1 september 2003 ontvangen de basisscholen en scholengemeenschappen omkadering in de vorm van puntenenveloppen. Deze omkadering is bedoeld om de directeur en het lerarenteam pedagogisch, organisatorisch en administratief te ondersteunen. De puntenenveloppen zijn dan ook bestemd voor het voeren van een zorgbeleid, de coördinatie van een ICT-beleid en voor de uitbouw van een administratieve en beleidsondersteunende omkadering. De scholengemeenschappen hebben een belangrijke rol te vervullen in de ondersteuning via het beleids- en ondersteund personeel.
We kennen momenteel de volgende vier puntenenveloppen voor het beleids- en ondersteund personeel:
-
de puntenenveloppe voor ICT-coördinatie;
-
de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid;
-
de puntenenveloppe voor administratieve en beleidsondersteuning;
-
de puntenenveloppe ter ondersteuning van de scholengemeenschappen.
Hierbij een meer gedetailleerde beschrijving van de vier puntenenveloppen:
-
ICT: De puntenenveloppe ICT wordt berekend door het aantal regelmatige leerlingen basisonderwijs op de teldag van de school te vermenigvuldigen met een coëfficiënt voor het basisonderwijs.
-
Administratieve ondersteuning en beleidsondersteuning: Aan iedere basisschool wordt een puntenenveloppe voor administratieve ondersteuning toegekend. Deze puntenenveloppe bestaat uit een basisenveloppe voor iedere school van 9 punten. Daarnaast krijgt elke school nog een bijkomende enveloppe die wordt berekend door het aantal gewogen regelmatige leerlingen op de teldag te vermenigvuldigen met de puntenwaarde per leerling. De wegingscoëfficiënt voor een leerling lager onderwijs is gelijk aan 1. De wegingscoëfficiënt voor een kleuter is gelijk aan 0,6636. Type 5 heeft een specifieke omkaderingsregeling.
-
Zorg: Aan elke scholengemeenschap wordt één puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend. Het normenstelsel voor de berekeningswijze bestaat uit de volgende componenten:
-
een sokkel per school voor gewoon basisonderwijs in de scholengemeenschap;
-
punten die lineair worden toegekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen (kleuter én lager) gewoon basisonderwijs en het aantal regelmatige kleuters buitengewoon basisonderwijs in de scholengemeenschap.
-
Voor wat dit lineaire gedeelte betreft worden puntengewichten vastgelegd voor:
-
een kleuter in het gewoon basisonderwijs;
-
een kleuter in het buitengewoon basisonderwijs;
-
een leerling lager onderwijs in het gewoon basisonderwijs.
-
een kleuter, in het gewoon basisonderwijs, die 4 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die voldoet aan het leerlingkenmerk thuistaal van de leerling. Er worden middelen toegekend wanneer die thuistaal verschilt van de onderwijstaal.
-
Stimulus scholengemeenschappen: Elke scholengemeenschap heeft jaarlijks recht op een stimulus. De grootte van deze stimulus is afhankelijk van het aantal regelmatig gewogen leerlingen dat de scholengemeenschap telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar. De leerlingen van scholen in dun bevolkte gebieden of scholen van buitengewoon basisonderwijs worden gewogen. Deze middelen kunnen vrij aangewend worden voor ICT, zorg, administratie, beleidsondersteuning of directeur-coördinatoren of stafmedewerkers van de scholengemeenschap .
Vervangingseenheden
Scholen wenden hun vervangingseenheden aan op basis van de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant van een samenwerkingsplatform. Ook hier kan het samenwerkingsplatform de scholengemeenschap zijn maar dit hoeft niet. De scholen kunnen vrij kiezen met wie ze samenwerken. Voorbeelden van mogelijke korte afwezigheden zijn:
-
ziekte van minder dan tien aaneensluitende werkdagen;
-
een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor enkele dagen;
-
nascholing;
-
omstandigheidsverlof n.a.v. een huwelijk.
De vervangingseenheden worden over de scholen verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal lestijden in het gewoon basisonderwijs.
Werkingsbudgetten in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs (kleuter- en lager onderwijs) en secundair onderwijs
Elk schoolbestuur krijgt een werkingsbudget voor de werking, uitrusting, het groot onderhoud van hun scholen, voor het werken aan rationeel energieverbruik in hun scholen en om tegemoet te komen aan de kostenbeheersing en de maximumfacturen.
Het mechanisme is gebaseerd op een relevante selectie van kenmerken van leerlingen en scholen. De leerlingenkenmerken (voor het gewoon basisonderwijs) zijn verbonden met hun sociaaleconomische en culturele milieu, die van de school zijn bijvoorbeeld het onderwijsniveau en de grootte, voor het buitengewoon onderwijs. Daarnaast is er ook voorzien in middelen om de meerkost te compenseren die voortvloeit uit verplichtingen die het officieel onderwijs moet opnemen en die niet van toepassing zijn op het vrij onderwijs, de zogenaamde objectieve verschillen. Er wordt rekening gehouden met twee objectieve verschillen:
-
de verplichte neutraliteit (enkel in het GO!)
-
het verplichte aanbod van meerdere levensbeschouwelijke vakken
De grote principes voor de verdeling van de middelen zijn gelijk voor het gehele leerplichtonderwijs met dien verstande dat er binnen het buitengewoon onderwijs geen middelen worden toegekend op basis van leerlingenkenmerken.
Er wordt m.a.w. uitgegaan van 4 deelbudgetten: voor het gewoon basisonderwijs, het buitengewoon basisonderwijs, het gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs. In het financieringssysteem zal van het onderwijsbudget voor werkingsmiddelen vooraf een deel worden gebruikt om de objectieve verschillen tussen de scholen te financieren. Vervolgens zal een deel worden verdeeld op basis van sociale leerlingenkenmerken. (Deze worden echter niet gebruikt voor de verdeling van de werkingsmiddelen van het buitengewoon onderwijs).
De voorafnames zijn de volgende:
-
Voorafname voor meerdere levensbeschouwelijke vakken: Een budget van 4,5 % wordt voorafgenomen voor het objectief verschil levensbeschouwelijke vakken (percentage berekend op het aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor dit verschil en niet op het totale budget): indien het schoolbestuur de keuze aanbiedt tussen onderricht in één van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
-
Voorafname voor objectief verschil neutraliteit: Een budget van 3% wordt voorafgenomen voor het GO (en berekend op het aantal leerlingen GO) omdat enkel het GO kan gedwongen worden om onderwijs in te richten in het geval er een beroep wordt gedaan op de vrijekeuzeregeling.
-
Voorafname voor werkingsmiddelen op basis van leerlingenkenmerken (niet voor het buitengewoon onderwijs): Vervolgens wordt een deel van het budget verdeeld op grond van 4 socio-economische indicatoren die een belangrijk effect hebben op de schoolloopbaan van leerlingen: het onderwijsniveau van de moeder, het al dan niet verkrijgen van een schooltoelage, de taal die thuis wordt gesproken & de buurt waar de leerling woont.
-
In het basisonderwijs bedraagt dat deel 15,5%.
-
In het secundair onderwijs bedraagt het 11%.
-
Het deel van het budget dat is voorzien voor verdeling op basis van leerlingenkenmerken wordt verdeeld over de vier leerlingenindicatoren, in het basisonderwijs gelijkmatig elk voor 25 %, in het secundair onderwijs 30% - 30% - 30% - 10%. Het budget delen door het aantal leerlingen die voldoen aan een indicator geeft het bedrag per indicator weer, waardoor men dan 4 verschillende enveloppes krijgt.
-
De basisfinanciering: Het resterende grootste deel van de werkingsmiddelen (ongeveer 80%) zal verdeeld worden onder de scholen op basis van schoolkenmerken (niveau, type, onderwijsvorm en studiegebied) (kleuter, lager, al/dan niet type 4, studiegebieden secundair onderwijs). Die plaats in het onderwijsbestel genereert een aantal punten die gebruikt worden bij de verdeling van de middelen.
Naast deze werkingsbudgetten worden er in het basisonderwijs extra toelagen toegekend voor de nascholing van personeel, voor ICT en voor anderstalige nieuwkomers.
Financiering van het secundair (of hoger secundair) onderwijs
Personeelsomkadering in het gewoon secundair onderwijs
Ambt van directeur
In het voltijds gewoon secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan een school met ten minste 83 regelmatige leerlingen (of vanaf 120 regelmatige leerlingen als het gaat om een school die enkel de eerste graad of de eerste en de tweede graad organiseert). Indien het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt, wordt de directeur belast met een onderwijsopdracht die gelijk is aan een halve onderwijsopdracht
Het pakket uren-leraar
Het aantal wekelijkse uren-leraar, dat aan elke school wordt verleend, is opgebouwd uit:
1° een aantal uren-leraar voor het onderwijzen van vakken zonder rekening te houden met de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie;
2° een aantal uren-leraar voorbehouden voor het onderwijzen van de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie. Deze uren-leraar levensbeschouwelijke vakken worden evenwel niet toegekend voor volgende structuuronderdelen:
- zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs aso of kso (vanaf de modernisering: zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs na onderwijskwalificatieniveau 4;
- zevende leerjaren kso of tso (vanaf de modernisering: zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt );
Het aantal uren-leraar wordt vastgesteld op basis van de coëfficiënt uren-leraar die elke leerling genereert naargelang van het gevolgde structuuronderdeel. Alle structuuronderdelen van de tweede en de derde graad – zowel vóór de modernisering als na de modernisering – worden hierbij ingedeeld in disciplines. Een discipline bundelt een groep van inhoudelijk verwante studierichtingen per onderwijsvorm.
Elke leerling genereert daarenboven per afzonderlijke leerlingengroep een extra coëfficiënt uren-leraar die gebaseerd is op degressiviteit. De berekening gebeurt steeds op basis van een vastgelegde teldatum.
Onder bepaalde voorwaarden krijgt een school uren-leraar volgens de toekenning van een minimumpakket, waarbij de berekening gunstiger is.
Er bestaat een specifieke regeling voor scholen in afbouw, topsportscholen, maritieme scholen en er zijn extra uren-leraar voor land- en tuinbouwscholen voor de verzorging van de teelten.
Op de berekening is steeds een aanwendingspercentage van toepassing. Dit percentage bepaalt hoeveel uren-leraar de school uiteindelijk effectief kan aanwenden.
Aanvullende pakketten uren-leraar
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod
Scholen krijgen in het secundair onderwijs een pakket uren-leraar om voor elke leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen. Er gebeurt elk jaar een berekning van dit pakket op basis van het aantal leerlingen dat voldoet aan één of meer gelijke kansenindicatoren in de school. Deze indicatoren zijn de volgende:
-
het gezin ontvangt één of meer selectieve participatietoeslagen. Het al dan niet ontvangen van deze toeslag hangt af van de financiële draagkracht van het gezin.
-
de leerling is een leerling met een zorgthuis. Het gaat om leerlingen die niet binnen het eigen gezinsverband verblijven.
-
de ouders behoren tot de trekkende bevolking. Hieronder vallen de volgende categorieën: binnenschippers, kermis- en circusexploitanten en -artiesten, Romzigeuners, Manoesjzigeuners, Voyageurs en andere personen met een nomadische cultuur, Romazigeuners.
-
de moeder heeft een laag opleidingsniveau. Concreet betekent dit dat zij niet in het bezit is van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een studiebewijs dat daarmee gelijkwaardig is
-
de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands.
Leerlingen die enkel beantwoorden aan de laatste indicator (thuistaal) komen niet in aanmerking voor deze uren-leraar. Elke leerling die aan één of meer indicatoren voldoet, genereert een puntenwaarde. Deze puntenwaarde wordt aan de hand van een coëfficiënt omgezet in het totaal aantal uren-leraar.
De berekening gebeurt afzonderlijk voor enerzijds de eerste graad en anderzijds de tweede en derde graad. Om in aanmerking te komen voor dit pakket uren-leraar, moet de school een bepaalde concentratiegraad (resp. 10% en 25%) behalen en minimum zes uren-leraar genereren.
Uren-leraar ter ondersteuning van de school
In het gewoon secundair onderwijs bestaan de volgende aanvullende pakketten uren-leraar:
-
voor aanvangsbegeleiding;
-
voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel
-
voor samen school maken (voor het sociaal overleg op de school)
Deze uren-leraar worden over de scholen verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal uren-leraar in het gewoon secundair onderwijs.
Anderstalige nieuwkomers
Voor de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers en de begeleiding van ex-onthaalleerlingenopvang van anderstalige nieuwkomers (zie punt 12.3 punt 2 van Eurydice België-Vlaamse-gemeenschap:Ondersteuningsmaatregelen voor de lerenden in basis- en (post-)secundair onderwijs | Eurydice (europa.eu))
Globale puntenenveloppe
De globale puntenenveloppe dient enerzijds om op het niveau van de school het kader bestuurspersoneel (uitgezonderd het ambt van directeur) en ondersteunend personeel in te vullen en anderzijds om op het niveau van de school en van de scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven.
Er is een verschillende berekening voor scholengemeenschappen, scholen gewoon onderwijs buiten een scholengemeenschap, scholen buitengewoon onderwijs buiten een scholengemeenschap en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Factoren die een rol spelen bij de berekening zijn onder andere het aantal regelmatige leerlingen, de toegekende omkadering, het aantal ingerichte uren praktische vakken, plus eventueel een aantal vaste pakketten.
Tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH)
Scholen ontvangen bijkomende uren om te voorzien in tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke kinderen. Scholen ontvangen uren-leraar voor elke periode waarvoor een leerling in aanmerking komt.
Personeelsomkadering in het buitengewoon secundair onderwijs
Ambt van directeur
In het buitengewoon secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan een instelling met minstens 72 regelmatige leerlingen op de geldende teldatum. Regelmatige leerlingen van de opleidingsvormen 1 en 2 worden hiervoor vermenigvuldigd met 1,33. Indien het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt, wordt de directeur belast met een onderwijsopdracht pro rata van 2 lesuren per volledige reeks van 9 leerlingen die ontbreken. De lesuren vallen binnen het lesurenpakket.
Het lesurenpakket
De berekening van het lesurenpakket gebeurt op basis van de volgende elementen:
a) de in aanmerking komende leerlingen (zie punt 3);
b) het aantal wekelijks georganiseerde lesuren;
c) het richtgetal.
Het lesurenpakket wordt berekend door het aantal leerlingen per type te vermenigvuldigen met het aantal wekelijks georganiseerde lesuren en te delen door een richtgetal per type en opleidingsvorm.
Op de berekening is steeds een aanwendingspercentage van toepassing. Dit percentage bepaalt hoeveel uren-leraar de school uiteindelijk effectief kan aanwenden.
Voor de organisatie van minderheidscursussen godsdienst/zedenleer krijgen scholen nog bijkomende lesuren.
Urenpakket van het paramedisch, medisch, orthopedagogisch, psychologisch en sociaal personeel
Scholen voor buitengewoon onderwijs krijgen een afzonderlijk pakket uren dat ze kunnen aanwenden om paramedisch, medisch, orthopedagogisch, psychologisch en sociaal personeel aan te stellen. De berekening van het urenpakket gebeurt op basis van:
a) het aantal regelmatige leerlingen op de geldende teldatum;
b) de verblijfsregeling van de leerlingen in de school;
c) het richtgetal
Het aanwendingspercentage bedraagt 100%.
Aanvullende omkaderingpakketten
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod
Scholen krijgen in het secundair onderwijs een pakket lesuren om voor elke leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen. Er gebeurt elk jaar een berekening van dit pakket op basis van het aantal leerlingen dat voldoet aan één of meer gelijke kansenindicatoren in de school. Deze indicatoren zijn de volgende:
-
de moeder heeft een laag opleidingsniveau. Concreet betekent dit dat zij niet in het bezit is van van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een studiebewijs dat daarmee gelijkwaardig is
-
de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands
Leerlingen die enkel beantwoorden aan de laatste indicator (thuistaal) komen niet in aanmerking voor deze uren-leraar. Elke leerling die aan één of meer indicatoren voldoet, genereert een puntenwaarde. Deze puntenwaarde wordt aan de hand van een coëfficiënt omgezet in het totaal aantal uren-leraar.
Om in aanmerking te komen voor dit pakket uren-leraar, moet de school een bepaalde concentratiegraad (40%) behalen in type basisaanbod (type 1) en/of 3 en minimum zes uren-leraar genereren.
Uren-leraar ter ondersteuning van de school
In het buitengewoon secundair onderwijs bestaan de volgende aanvullende pakketten lesuren:
-
voor aanvangsbegeleiding;
-
voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel
-
voor samen school maken (voor het sociaal overleg op de school)
Deze uren-leraar worden over de scholen verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal uren-leraar in het gewoon secundair onderwijs.
Verder krijgen scholen lesuren voor het volgende:
-
Lesuren klassenraad
-
Lesuren klassendirectie
-
Lesuren bijscholing/begeleiding
-
Uren die recht geven op bijkomende uren
Scholen kunnen ook afwijkingsuren aanvragen. Deze kunnen in lokale noodsituaties hulp bieden.
Globale puntenenveloppe
Zie punt bij het gewoon secundair onderwijs.
Onderwijs aan huis (OAH)
Scholen ontvangen bijkomende uren om te voorzien in tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke kinderen. Scholen ontvangen uren-leraar voor elke periode waarvoor een leerling in aanmerking komt.
Scholen ontvangen ook lesuren voor de organisatie van onderwijs voor leerlingen voor wie het omwille van een beperking permanent onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school.
Financiering Leersteun
Vanaf schooljaar 2023-2024 worden er leersteuncentra opgericht in Vlaanderen. Deze leersteuncentra zijn verantwoordelijk voor het bieden van leersteun voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die les volgen in scholen voor gewoon onderwijs. Om recht te hebben op leersteun, moet er voor de leerling een GC-, IAC- of OV4-verslag (zie deel 12.1) opgemaakt worden, waarin de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften worden bepaald. De leersteun is leerling, leerkracht- en teamgericht. Leersteuncentra zijn niveau-overschrijdend in die zin dat ze actief zijn in het basis- en het secundair onderwijs.
Personeelsomkadering van de leersteuncentra
Leerondersteuners
In leersteuncentra zijn leerondersteuners actief die leersteun bieden in de scholen voor gewoon onderwijs. De leersteuncentra krijgen punten leersteun, waarmee ze leerondersteuners kunnen aanstellen.
Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften genereren punten voor het leersteuncentrum, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in onderwijs- en ondersteuningsbehoeften. Het aantal punten verschilt naargelang een leerling over een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag beschikt.
Secundaire processen
Er is een afzonderlijke enveloppe punten waarmee de leersteuncentra personeelsleden kunnen aanwerven voor secundaire processen. Dit omvat directie, coördinatie en administratieve medewerkers. Elk leersteuncentrum krijgt punten secundaire processen a rato van hun grootte.
Werkingsbudget
Leersteuncentra krijgen ook werkingsbudget om hun werking te ondersteunen. Ook voor het werkingsbudget is het zo dat dit verschilt naargelang een leerling over een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag beschikt.
Fianciering in centra voor deeltijds onderwijs (CDO)
Directeur
Aan een autonoom CDO wordt één betrekking van directeur toegekend.
Het pakket uren-leraar
Aan elk CDO wordt een pakket wekelijkse uren-leraar toegekend dat wordt vastgesteld aan de hand van een coëfficiënt per jongere voor de schijf van 1 tot en met 49 jongeren, en van een iets lagere coëfficiënt per jongere voor de schijf van 50 jongeren en meer.
Aanvullende pakketten uren-leraar
CDO’s hebben recht op de volgende aanvullende pakketten uren-leraar:
-
voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel
-
voor samen school maken (voor het sociaal overleg op de school)
Deze uren-leraar worden over de scholen verdeeld pro rata hun aandeel in het totaal aantal uren-leraar in het gewoon secundair onderwijs.
Voor de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (zie punt 12.3 punt 2 van Eurydice België-Vlaamse-gemeenschap:Ondersteuningsmaatregelen voor de lerenden in basis- en (post-)secundair onderwijs | Eurydice (europa.eu))
Globale puntenenveloppe
Zie punt voltijds secundair onderwijs.
Werkingsbudgetten
Zie punt secundair onderwijs
Financiering scholenbouw
Financiering van de schoolinfrastructuur en scholenbouw
De Vlaamse Regering kent jaarlijks de investeringsmiddelen toe voor infrastructuurwerken aan de Raad Go! en AGION.
In de legislatuur 2019-2024 investeert Vlaanderen 3 miljard in schoolinfrastructuur: nog eens € 500 miljoen méér dan in de vorige regeerperiode. Deze investeringen gebeuren op verschillende manieren en via verschillende kanalen.
Voor de scholen, centra voor leerlingenbegeleiding en internaten van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap GO! zorgt de Raad Go! en de afgevaardigd-bestuurder voor de toewijzing van de middelen voor investeringen en grote infrastructuurwerken.
Voor de gesubsidieerde onderwijsinstellingen, centra voor leerlingenbegeleiding en internaten en hogescholen werd AGION, het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs, opgericht. AGION subsidieert de aankoop, de nieuwbouw, de verbouwing en de eerste uitrusting van schoolgebouwen aan 60 of 70% afhankelijk van het onderwijsniveau.
Voor de subsidiëring van de Vlaamse basis- en secundaire schoolinfrastructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan AGION rekenen op een extra budget van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Om de 5 jaar organiseert AGION een uitgebreide enquête over de kwaliteit van de schoolgebouwen, het gebruik en beheer van het schoolgebouwenpark in Vlaanderen. De resultaten van de laatste bevraging zijn gebundeld in de Schoolgebouwenmonitor 2018-2019.
Inhaaloperatie scholenbouw met nieuw financieringssysteem
Om aan de grote noden voor schoolinfrastructuur tegemoet te komen werkt de Vlaamse overheid samen met private partners.
Scholen van Morgen
Op 7 juli 2006 keurde het Vlaams Parlement een decreet inhaaloperatie scholenbouw goed voor een aanvullende alternatieve financieringsmethode, de DBFM-formule (design, build, finance and maintain). Een private vennootschap geselecteerd door de overheid, ontwerpt, bouwt, financiert en onderhoudt de bouwprojecten. Dat wil ook zeggen dat elk project binnen een bepaalde termijn wordt afgewerkt, voor een vooraf bepaalde prijs. Ook de grotere herstellingen moeten door de vennootschap gebeuren. In ruil betalen de scholen gedurende 30 jaar een beschikbaarheidsvergoeding. Na de periode van 30 jaar wordt de schoolinfrastructuur kosteloos overgedragen aan de inrichtende macht. De vergoeding wordt gesubsidieerd of gefinancierd door AGION, afhankelijk van het onderwijsnet- en niveau voor 100%, 81,5% of 71,5%. De onderhoudskosten worden voor de instellingen van het gesubsidieerd onderwijs aan 90% gesubsidieerd.
In juni 2010 werd de DBFM-vennootschap Scholen van Morgen opgericht. De vennootschap bestaat uit de private partner, BNP Paribas Fortis – AG Real Estate en de publieke partner School Invest NV opgericht door de Vlaamse Regering.
De DBFM-vennootschap Scholen van Morgen sluit de contracten af met de architecten, de aannemers en de overige leveranciers en sluit met de schoolbesturen achtereenvolgens een voorcontract (ontwerp-, vergunnings-
en aanbestedingsfase) en een langdurig individueel DBFM-contract (bouw- en 30-jarige onderhoudsfase) af.
De selectie van de bouwprojecten gebeurde op basis van criteria vastgelegd door de Vlaamse Regering en door de decretaal vastgelegde ad hoc-commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de netten, de Vlaamse Bouwmeester en de administratie.
De afgelopen jaren realiseerde de vennootschap over heel Vlaanderen 182 scholenbouwprojecten, goed voor een 200-tal schoolgebouwen voor een totale bruto-gebouwoppervlakte van circa 707 000 m² voor meer dan 125 000 leerlingen, verspreid over alle onderwijsnetten. De totale projectwaarde bedraagt 1,5 miljard euro.
In 2019 is een uitgebreide evaluatie opgemaakt van het DBFM-programma Scholen van Morgen.
Projectspecifiek DBFM-programma
In 2017 startte een nieuwe samenwerking met de private sector om scholen te bouwen. De Vlaamse Regering keurde hiervoor op 25 november 2016 het decreet voor een nieuw DBFM-investeringsprogramma goed. Scholen zijn rechtstreeks betrokken en zullen zelf verantwoordelijk zijn voor de aanbestedingsprocedure die moet leiden tot de aanduiding van een private partner.
De DBFM-aanpak blijft behouden:
-
Eén of meer schoolbesturen plaatsen het ontwerp (Design), de bouw (Build), de financiering (Finance) en het onderhoud (Maintain) gedurende 30 jaar van verschillende schoolbouwprojecten in de markt.
-
Een private partner met een financier, ontwerper en aannemer stelt zich kandidaat om verschillende schoolbouwprojecten te realiseren en gedurende 30 jaar te onderhouden. Daartegenover ontvangt de private partner een beschikbaarheidsvergoeding voor de periode van 30 jaar.
-
De inrichtende macht ontvangt jaarlijks een subsidie om het grootste deel van die beschikbaarheidsvergoeding te kunnen betalen.
-
AGION staat in voor de uitbetaling van de DBFM-toelage.
Het projectspecifiek DBFM-programma omvat 39 projecten verspreid over 13 clusters, die bestaan uit één tot zeven scholenbouwprojecten.
De komende jaren zal voor circa 550 miljoen euro worden geïnvesteerd in de bouw van nieuwe scholen. De meeste projecten binnen dit programma zitten in de aanbestedingsfase. Een project bevindt zich in de bouwfase.
Scholen van Vlaanderen
Met het decreet van 10 december 2021 over DBFM-Scholen van Vlaanderen zorgt de Vlaamse Regering voor een nieuw kader voor publiek-private samenwerking in scholenbouw. Het investeringsprogramma kadert in het Masterplan Scholenbouw 2.0 en het Relanceplan Vlaamse Veerkracht van de Vlaamse Regering.
Het nieuwe programma zal naar schatting goed zijn voor een investering van zo’n 1 miljard euro en de realisatie van circa 450 000 m² gloednieuwe schoolbouwoppervlakte.
Deze investeringsimpuls zal gespreid worden over drie programma’s van een gelijkaardige omvang die door de Vlaamse Regering in de markt zullen worden gezet. Voor de selectie van de projecten voor de drie programma’s wordt met drie opeenvolgende selectierondes gewerkt, telkens na een oproep door de Vlaams minister bevoegd voor het onderwijs.
Na een eerste oproep in november 2021 en een tweede oproep in oktober 2022 zijn tot nu toe 65 projecten geselecteerd voor Scholen van Vlaanderen.
Na het doorlopen van een plaatsingsprocedure zal de Vlaamse Regering drie DBFM-vennootschappen aanduiden die instaan voor het ontwerp (design), de bouw (build), de financiering (finance) en het dertigjarig onderhoud (maintain) van de schoolinfrastructuur.
Deze nieuwe investeringsimpuls bouwt verder op de concrete DBFM-ervaringen in een specifiek onderwijslandschap en wenst de schoolbesturen maximaal te ontzorgen. Een private partner reikt de financiering aan, werkt de projecten op basis van de eisen van de inrichtende machten uit tot aanbestedingsklare projecten en zet ze in de markt.
Klimaatinvesteringen
Om de energie-en klimaatdoelstellingen te kunnen realiseren, ligt een grote uitdaging in de energetische renovatie van de schoolinfrastructuur.
Om de scholen te helpen om te investeren in energie-efficiëntie én hernieuwbare energie biedt AGION renteloze energieleningen aan.
Scholen kunnen tot 1 miljoen euro (excl. btw) renteloos lenen voor zowel investeringen in hernieuwbare energie (zonnepanelen, zonneboiler, warmtepompen … ) als voor investeringen in energie-efficiëntie (isolatie, vervangen buitenschrijnwerk, stookplaatsrenovatie …) voor een periode van 15 of 20 jaar.
De Vlaamse Regering trekt 100 miljoen euro extra uit voor deze renteloze leningen.
Om tegemoet te komen aan hoge energieprijzen en om scholen te ondersteunen bij het realiseren van meer energiezuinige gebouwen is er vanaf 1 januari 2023 de mogelijkheid om gebruik te maken van de subsidieprocedure Energie. Verschillende werken komen in aanmerking voor deze versnelde subsidie: verwarming, dakisolatie, ventilatie en het vervangen van buitenschrijnwerk.
Vanuit het beleidsdomein Onderwijs en Vorming werd in 2022 voor investeringen in luchtkwaliteit 10 miljoen euro vrijgemaakt via het Luchtkwaliteitsfonds. Voor 2023 en 2024 is eenzelfde bedrag voorzien.
Daarnaast kan Onderwijs en Vorming ook beroep doen op het Vlaams klimaatfonds.
Het Vlaams klimaatfonds kan worden aangewend voor het voeren van Vlaams klimaatbeleid.
Sedert 2020 beslist de Vlaamse Regering jaarlijks voor welke maatregelen middelen kunnen aangewend worden en welk budgetten hiervoor beschikbaar zijn. Het principe van cofinanciering wordt gehanteerd. Het percentage cofinanciering wordt bepaald op basis van de kostenefficiëntie van de maatregelen.
Voor onderwijs werden middelen gereserveerd voor enerzijds energiebesparing in onderwijsinfrastructuur en anderzijds de ondersteuning voor de definitieve uitdienstname van oude stookolieketels in onderwijs.
Multifunctionele schoolinfrastructuur
Demografische ontwikkelingen en de beperkte ruimte in Vlaanderen en Brussel zetten aan tot het effectief delen van schoolinfrastructuur. Gezien de budgettaire context is het belangrijk om de geïnvesteerde scholenbouwmiddelen zo efficiënt mogelijk in te zetten en zo goed mogelijk te laten renderen.
Om de scholen financieel te ondersteunen werd in 2021 en 2022 een oproep gelanceerd voor het naschools openstellen van sport- en bewegingsinfrastructuur. Voor deze oproep werd voor alle onderwijsnetten 10 miljoen euro voorzien, gespreid over 2021 en 2022.
Financiële autonomie en controle in onderwijs
Kinderopvang
Elke organisator kinderopvang baby’s en peuters:
-
kan een subsidie aanvragen, maar het is geen verplichting. De organisator beslist zelf of hij de subsidie wil.
-
moet jaarlijks een begroting opmaken met een overzicht van de voorziene inkomsten en geschatte uitgaven
-
moet een boekhouding hebben die die inkomsten en uitgaven voor kinderopvang transparant afzondert
Opgroeien kent subsidies toe voor de realisatie van specifieke dienstverlening volgens de Europese regelgeving over subsidies.
Opgroeien en de toezichthouders (Zorginspectie Inspectie door Zorginspectie van gezins- en groepsopvang | Departement Zorg (departementwvg.be)) houden uiterlijk om de 3 jaar toezicht op naleving van de subsidievoorwaarden.
De subsidies worden toegekend aan de organisator voor de organisatie van kinderopvang die voldoet aan de subsidievoorwaarden, in één of meerdere opvanglocaties.
De subsidies worden toegekend en betaald per subsidiegroep van de organisator. Dit is een geografisch afgebakend geheel (gemeente voor groepsopvang, zorgregio voor gezinsopvang).
Binnen de subsidiegroep kan de organisator zelf bepalen in welke locaties de subsidies worden ingezet en dus ook in welk locatie zal voldaan worden aan de subsidievoorwaarden.
Een aantal van de subsidievoorwaarden moeten gerealiseerd worden op het niveau van de subsidiegroep (vb. de minimale bezetting), anderen op niveau van de opvanglocatie (vb. het minimumaantal openingsdagen van een locatie groepsopvang).
Opgroeien betaalt de meeste subsidies op basis van voorschotten per kwartaal. Deze voorschotten worden zoveel mogelijk betaald aan het begin van elk kwartaal. Het voorschot bedraagt 95% van de geraamde subsidie. Voor 1 april van het jaar erna wordt een saldoberekening gemaakt.
Om de subsidies te berekenen is Opgroeien afhankelijk van de informatie die de organisator bezorgt. Bezorgt de organisator deze informatie niet op tijd, dan wordt het saldo en ook het daaropvolgende voorschot later berekend en betaald.
Rechtzettingen (regularisaties) kunnen nog tot 30 november van het jaar volgend op de subsidie. In december berekent Opgroeien je regularisatie en daarna wordt het subsidiejaar afgesloten.
Rechtzettingen van fouten vastgesteld door Opgroeien of Zorginspectie (Zorginspectie is een apart agentschap van de Vlaamse overheid. Zorginspectie inspecteert de voorzieningen (zoals kinderopvanglocaties) die door het departement of door de andere agentschappen van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin worden erkend, geattesteerd, vergund of gesubsidieerd) kunnen maximaal 5 jaar na de vaststelling van de fout.
Basis- en secundair onderwijs
De regels en procedures met betrekking tot het financieel beheer opgelegd aan de schoolbesturen verschillen grondig tussen de onderwijsnetten.
In het gemeenschapsonderwijs zijn de scholengroepen en de Raad de inrichtende machten (Bijzonder Decreet van 14 juli 1998). De Raad blijft bevoegd voor het vastleggen van de regels voor de toewijzing van de middelen tussen de scholengroepen. De scholengroepen zelf zijn bevoegd voor het autonoom financieel en materieel beheer van de scholen die tot de scholengroep behoren. Een College van Accountants, aangesteld door de Vlaamse Regering, heeft een controlerende taak over het financieel beleid van de scholengroepen. Het College is tevens belast met het financieel toezicht op de Raad. Het College van Accountants bestaat uit 5 leden en is aangesteld voor 4 jaar.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs zijn de gemeenten en provincies verantwoordelijk voor het financieel beheer van de scholen. Het budget moet worden goedgekeurd op een hoger niveau - de Bestendige Deputatie (het provinciebestuur) voor het gemeentelijk budget en de Vlaamse Regering voor het provinciale budget. Financiële beslissingen op een lager niveau kunnen op hoger niveau worden geschorst wanneer de wetgeving niet wordt nageleefd. De controle gebeurt via de Beheers- en controlecyclus. Alle besturen rapporteren over hun meerjarenplannen en hun jaarrekeningen aan de Vlaamse overheid. Hierbij moeten steden en gemeenten verantwoording afleggen aan de Vlaamse overheid over de aanwending van de hun toegekende middelen.
De schoolbesturen van het gesubsidieerd vrij onderwijs hebben een grotere autonomie. Zij moeten wel voldoen aan de boekhoudkundige verplichtingen van de nieuwe vzw-wetgeving en de controle daarop. Grote vzw’s zijn verplicht om een controle te laten uitvoeren door een bedrijfsrevisor. De kost van deze revisor wordt deels door de overheid terugbetaald.
Gesubsidieerde onderwijsinstellingen, internaten en CLB's die beantwoorden aan de criteria van rationalisatie en programmatieplannen kunnen voor investeringen beroep doen op de overheid.
De controle op de aanwending van de werkingsmiddelen wordt uitgevoerd door de verificatiedienst van het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
De GOK-werking (GOK = gelijke kansen) is een integraal deel van het beleid op leerlingenbegeleiding waarvoor de school eigen streefdoelen, indicatoren en een tijdspad bepaalt. Het is de onderwijsinspectie die tijdens de reguliere schooldoorlichtingen het GOK-beleid evalueert. De onderwijsinspectie spreekt immers, behalve bij nieuwe scholen, tijdens elke doorlichting een evaluatie uit over het gelijkeonderwijskansenbeleid. De evaluatie van het GOK-beleid kan positief of negatief zijn. Bij een negatieve evaluatie moet de school een engagement tot remediëring met extra begeleiding en ondersteuning aangaan.
Tarieven binnen het onderwijs
Kinderopvang
In opvang van baby’s en peuters die werkt volgens inkomenstarief, werd in 2022 gemiddelde 15,29 euro betaald voor een volledige dag opvang.
In de groeps- of gezinsopvang met inkomenstarief, hangt het inkomenstarief af van het gezamenlijk belastbaar beroepsinkomen en het aantal kinderen ten laste. Afhankelijk van de situatie, wordt tussen de 6 euro (standaard minimumtarief) (3,6 euro voor uitzonderlijk minimumtarief en 1,89 euro voor allerlaagste minimumtarief) en 33,31 euro (maximumtarief) per dag betaald (tarieven 2023). Daarnaast is er ook belastingaftrek van de ouderbijdrage.
Er zijn wettelijke criteria voor tariefverminderingen:
-
Kinderen die leven in armoede
-
Broers/zussen al dan niet al aanwezig in de opvang
-
Extreme behoeften (bv. pleegzorg, ouders niet de nodige zorg kunnen bieden, etc.)
-
Specifieke minimumtarieven voor pleegkinderen (1,89 euro), kinderen van minderjarige tienermoeders (1,89 euro).
Groeps- of gezinsopvang met vrije prijs (ze hebben geen subsidies of enkel de basissubsidie) vragen een vast bedrag per dag of per maand. Er is geen wettelijk maximumtarief, maar wel ook belastingaftrek en een kinderopvangtoeslag in kader van het groeipakket4. De vaste prijzen die worden gehanteerd volgen over het algemeen het principe van vrije marktwerking. In regio’s waar er minder aanbod is, zullen de prijzen doorgaans hoger liggen. Vaak worden de prijzen afgestemd op het maximumtarief voor opvang met inkomenstarief of net daaronder, om ervoor te zorgen dat de opvang levensvatbaar blijft en niet in gevaar komt.
Basis- en secundair onderwijs
De kosteloze toegang tot het leerplichtonderwijs is gegarandeerd door de Grondwet (art. 24 §3). Het onderwijsdecreet XIII van 13 juli 2001 vulde het verder in: scholen mogen geen direct of indirect inschrijvingsgeld vragen. Met indirecte inschrijvingsgelden worden kosten bedoeld, geheven bij het begin of in de loop van het jaar, door schoolbesturen of nevenorganisaties, waarvan het bedrag dermate hoog is dat ze een reële belemmering kunnen vormen om zich in te schrijven. Er mogen enkel kosten worden doorgerekend aan ouders en meerderjarige leerlingen voor bepaalde onderwijsactiviteiten en didactisch materiaal mits:
-
het schoolbestuur een lijst met bedragen heeft vastgelegd na overleg binnen de schoolraad, met vermelding van de afwijkingen daarvan voor financieel minder gegoede gezinnen;
-
die bijdrageregeling uiterlijk bij het begin van het schooljaar schriftelijk aan de belanghebbenden is meegedeeld. Het schoolreglement is hiervoor het meest aangewezen instrument.
Kosten die doorgerekend worden zoals maaltijden, drankjes, toezicht, moeten steeds in verhouding staan tot de geleverde prestaties.
Voor het secundair onderwijs is kostenbeheersing het motto.
Voor het basisonderwijs geldt een maximumfactuur en is er ook een officiële lijst met materialen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de eindtermen of het nastreven van de ontwikkelingsdoelen en die de scholen dan ook kosteloos ter beschikking moeten stellen van de kinderen (zoals schriften, mappen, schoolagenda, schoolboeken).
Voor de andere kosten in het basisonderwijs (tijdschriften waarmee in de klas wordt gewerkt, toneelbezoek, sportactiviteiten, eendaagse extra-murosactiviteiten…) geldt een 'scherpe' maximumfactuur. Voor het schooljaar 2023-2024 bedraagt deze – door de toepassing van de indexformule en de afronding - per leerling 55 euro voor kleuters en 105 euro per leerjaar lager onderwijs.
Voor meerdaagse uitstappen (extra-muros-activiteiten) is er voor het schooljaar 2023-2024 een minder scherpe maximumfactuur van 520 euro per leerling voor de volledige duur van het lager onderwijs. Scholen hebben een zeer grote autonomie met betrekking tot extra-muros-activiteiten, maar deze moeten gekaderd blijven in het pedagogisch project van de school, geschraagd worden door de gehele opvoedingsgemeenschap van de school, en vooraf tijdig kenbaar worden gemaakt aan de ouders die zelf kunnen beslissen of hun kind deelneemt aan de extra-muros-activiteit van een volledige dag of meer.
Centra voor Volwassenenonderwijs en de Centra voor Basiseducatie
De centra mogen aan de cursisten uitsluitend kosten aanrekenen voor noodzakelijk cursusmateriaal tegen kostprijs. Die kosten moeten worden geschat en medegedeeld aan de cursist bij inschrijving (zie artikel 121 van het decreet volwassenenonderwijs).
Financiële steun voor (gezinnen van) lerenden
Kinderopvang
Gezinnen worden nog op andere wijzen financieel gesteund bij de opvoeding van hun kinderen.
Elk kind dat in Vlaanderen woont, krijgt een Groeipakket. Het Groeipakket bestaat uit gezinsbijslagen en andere financiële tegemoetkomingen om gezinnen te ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen.
Het is een pakket op maat van elk kind in elk gezin. Het bedrag dat ouders krijgen, hangt dus af van hun situatie.
Het Groeipakket bestaat voor elk kind uit:
-
een eenmalig startbedrag bij geboorte of adoptie van 1.144,44 euro
-
een basisbedrag van 166,46 euro per maand
-
een schoolbonus (in augustus), afhankelijk van de leeftijd.
-
Sommige kinderen krijgen één of meerdere toeslagen extra:
-
een zorgtoeslag voor wezen, pleegkinderen of kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte
-
een sociale toeslag voor gezinnen die het financieel moeilijker hebben
-
Om deelname aan kinderopvang en onderwijs te stimuleren is er - ongeacht je woonplaats - ook:
-
een kinderopvangtoeslag, voor een niet-inkomensgerelateerde opvangplaats
-
een schooltoeslag, voor gezinnen met een lager inkomen
-
een kleutertoeslag, voor schoolgaande kleuters van 3 en 4 jaar.
Alle actuele bedragen en voorwaarden zijn terug te vinden op de website Tegemoetkomingen in het Groeipakket | Groeipakket
Ouders die gebruik maken van kinderopvang voor kinderen tot 14 jaar (of jonger dan 21 voor kinderen met een zware handicap) kunnen deze kosten fiscaal aftrekken op voorwaarde dat de opvang een vergunning heeft, erkend is door of een attest van toezicht heeft van Opgroeien en georganiseerd is door de school of door een initiatief dat erkend, gecontroleerd of gesubsidieerd is door een lokaal bestuur of een openbaar bestuur van de Vlaamse Gemeenschap.
Kinderopvang is binnen dit kader ruim opgevat: ook onkosten voor activiteiten van erkende of gesubsidieerde jeugdwerkverenigingen of sportorganisaties komen in aanmerking voor belastingvermindering. Voorbeelden zijn: kosten voor deelname aan een kamp, speelpleinwerking, deelnemen aan een atelier,…
Alle opvangkosten mogen worden ingebracht, tot maximaal 14,40 euro per opvangdag en per kind (aanslagjaar 2023 - inkomstenjaar 2022). Het bedrag wordt elk jaar geïndexeerd.
De belastingvermindering bedraagt 45% van die uitgaven.
Basis- en secundair onderwijs
Schooltoeslag en studietoelage
Met de invoering van het Groeipakket verdween de vroegere regeling inzake studiefinanciering/schooltoelagen. Het Groeipakket (Kinderen die kleuter-, lager of secundair onderwijs) omvat specifiek met het oog op de onderwijsparticipatie van elk kind een schoolbonus (in augustus), afhankelijk van de leeftijd; een kleutertoeslag, voor schoolgaande kleuters van 3 en 4 jaar; en voor gezinnen met een lager inkomen ook een schooltoeslag. Meer informatie is terug te vinden via: Schooltoeslag of selectieve participatietoeslag | Groeipakket
Om iedereen de kans te geven om hoger onderwijs te volgen, geeft de Vlaamse overheid in bepaalde gevallen een studietoelage.
Meer informatie is terug te vinden via:
Financiële steun voor gezinnen van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften
Kinderopvang
Het is de opvang die een subsidie krijgt van Opgroeien als deze aantoont dat er voor de opvang van het kind met specifieke ondersteuningsbehoefte een grotere ondersteuning of meer middelen nodig zijn.
-
De opvang bezorgt aan Opgroeien een beschrijving van de extra ondersteuning en een attest van een professioneel deskundige over de specifieke zorgbehoefte van het kind.
-
Opgroeien beslist op basis hiervan of een subsidie toegekend wordt. Of er extra ondersteuning nodig is, bepaalt of de opvang een subsidie krijgt, niet de diagnose of beperking van het kind.
-
De opvang krijgt de subsidie nadat ze heeft doorgegeven hoeveel dagen het kind werd opgevangen.
-
De subsidie ondersteunt de opvang en wordt niet doorgegeven aan ouders. Gezinnen met kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte krijgen via het groeipakket financiële steun (zorgtoeslag – zie 3.1.4).
In tegenstelling tot de andere subsidies, is er voor de subsidies inclusieve opvang geen voorschot: op basis van de doorgegeven prestaties wordt de subsidie betaald na afloop van het kalenderjaar, samen met het saldo.
Financiële steun voor kinderen
Het opvangaanbod wordt gefinancierd (zie 3.1.1). Via het groeipakket krijgen gezinnen financiële steun, ook gezinnen met kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte (zorgtoeslag – zie 3.1.4).
Het systeem van toelagen in het buitengewoon onderwijs verschilt niet van dat in het gewoon onderwijs, leerlingen in het secundair onderwijs ontvangen financiële ondersteuning via het reguliere systeem van het Groeipakket (zie hierboven)
Voor kinderen uit het buitengewoon onderwijs wordt bus- of taxitransport georganiseerd, gefinancierd door de overheid (zie hieronder).
Ouders ontvangen daarnaast diverse extra financiële tegemoetkomingen:
FONS, de Vlaamse overheidsdienst die het Groeipakket uitbetaalt, kent een verhoogd bedrag toe via de zorgbonus daarbinnen, in functie van de graad van handicap bepaald volgens de OBSI, de officiële Belgische schaal voor graad van invaliditeit. Deze schaal berust op 3 pijlers: de mate van ongeschiktheid van het kind, de activiteits- en participatiemogelijkheden van het kind en de belasting voor het gezin. De FOD financiën geeft belastingvermindering, afhankelijk van het inkomen.
In het volwassenenonderwijs zijn lerenden (cursisten) met een handicap deels vrijgesteld van inschrijvingsgeld (0,30 euro per lestijd i.p.v. 1,5 euro, zie artikel 113novies, §6 in het decreet volwassenenonderwijs).
Basis- en secundair onderwijs
Leerlingenvervoer
Voor leerlingen van het gewoon basisonderwijs die binnen de 4 km van hun woonplaats geen officiële school of vrij gesubsidieerde school vinden die de vrije keuze verzekert, is de Gemeenschap verplicht hetzij een dergelijke school in de financierings- of subsidiëringsregeling op te nemen, hetzij tussen te komen in de kosten van het vervoer naar dergelijke school. Het Gemeenschapsonderwijs organiseert voor de rechthebbende leerlingen zelf gratis leerlingenvervoer en garandeert op die wijze de vrije keuze.
Alle leerlingen in het buitengewoon basis- of secundair onderwijs in Vlaanderen en Brussel hebben recht op gratis busvervoer. De enige voorwaarde is dat ze naar de dichtstbijzijnde school gaan van het net dat zij verkiezen én die het type onderwijs aanbiedt waarnaar het attest (van het centrum voor leerlingenbegeleiding) van de leerling verwijst. Bij collectief leerlingenvervoer worden de leerlingen opgehaald en teruggebracht met een speciale bus. Een begeleider helpt de kinderen bij het in- en uitstappen. Als leerlingen geen gebruik maken van collectief leerlingenvervoer hebben hun ouders recht op een gratis abonnement van het openbaar vervoer voor de leerling of op een tussenkomst in de eigen vervoerskosten. Dat noemt men ‘individueel leerlingenvervoer’.
Andere financiële voorzieningen
Gezinnen worden nog op andere wijzen financieel gesteund bij de opvoeding van hun kinderen. Kinderen ten laste geven recht op belastingvermindering. Ouders die gebruik maken van formele kinderopvang voor kinderen tot 12 jaar kunnen deze kosten fiscaal aftrekken, op voorwaarde dat de opvang erkend is door of een attest van toezicht heeft van Agentschap Opgroeien en georganiseerd is door de school of door een initiatief dat erkend, gecontroleerd of gesubsidieerd is door een lokaal bestuur of een openbaar bestuur van de Vlaamse Gemeenschap.
Beurzen
Naast de Vlaamse overheidssteun worden bijvoorbeeld ook studiebeurzen verstrekt door verschillende instellingen. Zo kent de Provinciale Commissie Studiebeurzenstichtingen voor sommige gevallen studiebeurzen toe. Die commissie beheert vermogens uit nalatenschappen die bestemd zijn voor studiebeurzen in het secundair en hoger onderwijs, via aanvraagprocedure.
Privé onderwijs
Kinderopvang
Elke opvang van baby’s en peuters met een vergunning heeft in principe gelijke toegang tot de subsidie. Het statuut van de organisator (bv. zelfstandig of openbaar bestuur) maakt dus niet uit, zolang de opdrachten worden opgenomen en aan de voorwaarden wordt voldaan.
Basis- en secundair onderwijs
Niet gesubsidieerde en niet erkende onderwijsinitiatieven zijn uitermate beperkt. Het departement onderwijs inventariseert geen gegevens ter zake.
Het erkend en gesubsidieerd vrij en officieel onderwijs worden op gelijkaardige wijze omkaderd als het gefinancierd gemeenschapsonderwijs.