Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
België-Vlaamse-gemeenschap:Buitengewoon onderwijs

Belgium - Flemish Community

12.België-Vlaamse-gemeenschap:Educatieve ondersteuning en begeleiding

12.2België-Vlaamse-gemeenschap:Buitengewoon onderwijs

Last update: 14 December 2023

 

Definiëring van doelgroepen

In Vlaanderen bestaat naast het ‘gewoon’ onderwijs ook ‘buitengewoon’ onderwijs op niveau van basis- en secundair onderwijs. Dit is onderwijs in aparte scholen voor leerlingen met beperkingen. In het buitengewoon onderwijs worden ongeveer 50.600 leerlingen opgevangen tegenover ongeveer 1,2 miljoen in het gewoon onderwijs (cijfers van schooljaar 2020-2021). Het deelnamepercentage aan het buitengewoon onderwijs bedraagt voor de leerplichtige leerlingen ongeveer 4,2%. 

Vanuit het buitengewoon onderwijs wordt ook ondersteuning gegeven aan scholen voor gewoon onderwijs in het kader van het ondersteuningsmodel voor leerlingen met een gemotiveerd verslag of verslag (zie 12.1). 

Het gelijkeonderwijskansenbeleid (GOK) is ook van toepassing op het buitengewoon onderwijs (zie 12.2.2).  

Leerlingen met beperkingen worden in het huidige systeem van het buitengewoon onderwijs ingedeeld in 8 types op basis van de aard en graad van de (hoofd) beperking van een bepaalde groep. Die typologie wordt ook gebruikt als basis voor de organisatie van het buitengewoon onderwijs (zie 12.1). 

Leerlingen met een verslag in één van de types (en in secundair onderwijs één van de types en opleidingsvormen) kunnen ofwel inschrijven in een school voor buitengewoon onderwijs van het desbetreffende type (en opleidingsvorm) of kunnen in het gewoon onderwijs inschrijven en ondersteuning krijgen vanuit het ondersteuningsmodel. (Zie 12.1.2.1 Ondersteuningsmodel). 

Toelatingsvoorwaarden en schoolkeuze

Leeftijdsvoorwaarde

Voor buitengewoon kleuteronderwijs moet de kleuter ten minste 2,5 jaar zijn. Kinderen kunnen in het buitengewoon kleuteronderwijs les volgen tot de leeftijd van 5 jaar, of uitzonderlijk tot de leeftijd van 6 of 7 jaar indien men dit beter voor het kind vindt. 

Voor het buitengewoon lager onderwijs moet de leerling normaal 6 jaar geworden zijn vóór 1 januari van het lopende schooljaar, maar ook leerlingen die dan 5 jaar worden, kunnen uitzonderlijk worden ingeschreven. 

Het buitengewoon lager onderwijs duurt in principe zeven jaar. Ouders kunnen echter beslissen om het te verlengen tot en met het schooljaar dat aanvangt in het jaar waarin de leerling 14 wordt. 

In het buitengewoon secundair onderwijs is de aanvangsleeftijd 13 jaar, al kan men op gemotiveerd advies van het Centrum voor leerlingenbegeleiding ook vanaf 12 jaar toegelaten worden, de maximumleeftijd is 21 jaar. Afwijkingen op de leeftijdsgrens van 21 jaar kunnen worden toegestaan door de klassenraad. 

Inschrijving

Een inschrijving in een school voor buitengewoon onderwijs vergt steeds een verslag dat bestaat uit twee delen: 

  • een attest met informatie over het type op basis van de (hoofd)handicap, voor buitengewoon secundair onderwijs de opleidingsvorm, en het onderwijsniveau dat het kind dient te volgen; 
  • een verantwoordingsprotocol waarin het afgeleverde verslag wordt verantwoord op basis van multidisciplinair onderzoek. 

Het attest en het verantwoordingsprotocol worden opgemaakt door een Centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). Voor de types 3, 4, 6, 7 en 9 is er daarenboven een medisch of multidisciplinair onderzoek nodig uitgevoerd door een geneesheer-specialist. De ouders ontvangen beide documenten om hun kind te kunnen inschrijven in een school voor buitengewoon onderwijs, die onderwijs aanbiedt voor het type waarvoor het verslag van de leerling werd opgemaakt.  

Type 5 is onderwijs voor kinderen/jongeren die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. Om in te kunnen schrijven in type 5 is een attest nodig dat afgeleverd wordt ofwel door de behandelende geneesheer van de medische of psychiatrische voorziening ofwel door de directeur van de residentiële setting. Er is geen protocol vereist. 

Gelijke onderwijskansen bij inschrijving

Ouders zijn vrij om een school voor buitengewoon onderwijs te kiezen van het type (en opleidingsvorm) waarvoor hun kind een verslag kreeg. Sinds de regelgeving over het recht op inschrijving mag een school niet langer leerlingen met een valabel attest voor een door de school aangeboden type en opleidingsvorm weigeren met als reden dat de school zich zou richten op een specifieke doelgroep binnen dat type en die opleidingsvorm. In het buitengewoon basisonderwijs kan een school wel weigeren op basis van capaciteit (het fysiek volzet zijn) van de school, vestigingsplaats, het onderwijsniveau (kleuter- en lager onderwijs) en het type. Ook in het buitengewoon secundair onderwijs kan een school weigeren op basis van capaciteit (het fysiek volzet zijn) van de school, vestigingsplaats, opleidingsvorm, het type, structuuronderdeel, combinatie van 2 of meer structuuronderdelen of de pedagogische eenheid. Sinds 1 september 2012 is hiervoor een stelsel van inschrijvingsregels van kracht voor het leerplichtonderwijs (zie 2.1.2 schoolkeuze: rechten en plichten). 

Geografische spreiding en leerlingenvervoer

Het buitengewoon onderwijs wordt doorgaans georganiseerd in scholen die los staan van scholen voor gewoon onderwijs; ze zijn wel soms verbonden met andere sociale en opvoedkundige instellingen voor personen met een handicap (multifunctionele centra van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en MPIGO1 van het GO!). 

Noch in het basis- noch in het secundair onderwijs is het aanbod buitengewoon onderwijs (BuO) evenwichtig gespreid. Dit is vooral het geval op niveau van het basisonderwijs voor type 3, 4, 6 en 7 en voor opleidingsvormen 2 & 4 in het secundair onderwijs. Er is een programmatieprocedure om het landschap van scholen voor buitengewoon onderwijs te reguleren. 

De huidige regelgeving voorziet in leerlingenvervoer naar de dichtstbijzijnde school van het net van de vrije keuze die het type/de opleidingsvorm aanbiedt waarnaar het BuO-attest van de leerling verwijst. Het vervoer is voor rechthebbende leerlingen gratis. Op iedere bus wordt een busbegeleider voorzien vanwege de Vlaamse Overheid om de busrit in goede banen te leiden.  

Omdat het leerlingenvervoer door een veelheid aan factoren (geografische spreiding van scholen buitengewoon onderwijs, mobiliteitscongestie, ontwikkelingen in het welzijnslandschap…) zeer lange en weinig kwaliteitsvolle ritten van-en-naar school genereert, werd in 2017 een pilootproject opgestart. Het pilootproject loopt anno 2021 nog steeds in regio Leuven, regio Roeselare en regio Antwerpen. 

Leeftijdsniveaus en leeftijdsgroepen

Het buitengewoon onderwijs wordt georganiseerd op niveau kleuter-, lager en secundair onderwijs. In het basisonderwijs worden de leerlingen ingedeeld in 8 types op basis van de aard en graad van de (hoofd)handicap van een bepaalde groep [zie 12.1].  

In het buitengewoon secundair onderwijs is er naast de indeling in types, ook een onderverdeling naar 4 opleidingsvormen. Deze opleidingsvormen verschillen die van elkaar naargelang de finaliteit. Onderstaand overzicht toont de finaliteit van elk van de opleidingsvormen, samen met de types die er aan bod kunnen komen.  

Opleidings-

vorm

Doelstelling

Attest dat ervoor in aanmerking komt

OV1

Gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is.  

type 2, 3, 4, 6, 7 of 9

OV2

Gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar ondersteuning voorzien is.

type 2, 3, 4, 6, 7 of 9

OV3

Gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu.

type basisaanbod (1), 3, 4, 6, 7 of 9

 OV4

Gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning.

type 3, 4, 5, 6, 7 of 9

Leerlingen worden in scholen ingedeeld in pedagogische eenheden. De pedagogische eenheid kan bestaan uit leerlingen die zowel tot eenzelfde als tot verschillende types behoren. Deze leerlingen worden in een pedagogische eenheid tijdelijk of bestendig gegroepeerd met het oog op het verstrekken van opvoeding en onderwijs aangepast aan hun opvoedingsbehoeften. De leerlingen kunnen naargelang de opvoedkundige activiteit, het leervak of het onderdeel hiervan in verschillende pedagogische eenheden worden ingedeeld.

De indeling van de leerlingen in pedagogische eenheden behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de klassenraden, bijgestaan door het Centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). De criteria die daarbij gehanteerd worden zijn afhankelijk van de pedagogische keuzes van het schoolbestuur, die hierbij over een volledige keuzevrijheid beschikt (ook wat betreft het aantal leerlingen dat zij in een pedagogische eenheid samen zetten).

Ontwikkelingsdoelen 

Schoolteams kunnen ontwikkelingsdoelen selecteren uit: 

  • de ontwikkelingsdoelen die voor een bepaald onderwijstype of een bepaalde opleidingsvorm zijn vastgelegd; 
  • de eindtermen of ontwikkelingsdoelen van het gewoon basisonderwijs of het gewoon secundair onderwijs; 
  • de ontwikkelingsdoelen die voor andere onderwijstypes zijn vastgelegd. 

Voor het buitengewoon basisonderwijs zijn ontwikkelingsdoelen gedefinieerd voor type basisaanbod, 2 en 7. Ze zijn geordend in leergebieden. Deze leergebieden zijn grotendeels dezelfde als deze van het gewoon basisonderwijs [zie 5.2.1]. Om te kunnen inspelen op de specificiteit van de doelgroep, zijn bepaalde leergebieden meer of anders uitgewerkt. Voor sommige onderwijstypes zijn voor bepaalde leergebieden de eindtermen van het gewoon basisonderwijs overgenomen als ontwikkelingsdoelen. De doelenselectie wordt vastgelegd in het individueel handelingsplan van elke leerling. 

Voor het buitengewoon secundair onderwijs zijn ontwikkelingsdoelen gedefinieerd voor: 

  • opleidingsvorm 1 en 2 - voor opleidingsvorm 1 en 2 werd een besluit met ontwikkelingsdoelen en een bijhorende visietekst goedgekeurd door de Vlaamse Regering. ; 
  • opleidingsvorm 3 - algemene en sociale vorming; 
  • opleidingsvorm 4 - hier gelden de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen en erkende beroepskwalificaties van het overeenstemmende niveau van het gewoon secundair onderwijs; 

Onderwijsmethoden en didactisch materiaal 

De onderwijsmethoden zijn sterk geïndividualiseerd in het buitengewoon onderwijs. Voor elk kind moet een individueel handelingsplan worden uitgewerkt. De beslissingen omtrent onderwijsmethoden en didactisch materiaal behoren tot de vrijheid van de schoolbesturen. 

Curriculum en vakken in het buitengewoon secundair onderwijs

Het buitengewoon secundair onderwijs in de vier opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van tweeëndertig tot zesendertig lesuren van vijftig minuten per week, gespreid over negen halve dagen (met uitzondering van de integratiefase van opleidingsvorm 3 waar de duur 38 lesuren per week is) .

Structuur en organisatie

De organisatie is verschillend naargelang de opleidingsvorm (zie Omzendbrief SO/2011/03/BuSO).

Opleidingsvorm 1

In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de senso-motoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd. Alle leer- en opvoedende activiteiten behoren tot de algemene en sociale vorming. 

OV 1 omvat één fase van minstens 4 leerjaren. De vakken die gegeven worden zijn vrij te bepalen (behalve levensbeschouwelijke vakken) en behoren tot algemene sociale vorming (ASV). Het buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 1 laat de leerlingen geen gemeenschappelijk leerprogramma doorlopen, maar zorgt voor een geïndividualiseerd curriculum dat aangepast is aan de noden en de mogelijkheden van elke leerling. Daarvoor selecteert de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die het voor een bepaalde leerling of leerlingengroep wil nastreven. De selectie van de doelen wordt vastgelegd in het handelingsplan. Het handelingsplan vermeldt ook hoe het multidisciplinair teamwerk wordt gepland en hoe de sociale, psychologische, orthopedagogische, medische en paramedische hulpverlening in het opvoedings- en onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Het handelingsplan wordt opgemaakt door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en indien mogelijk met de ouders. 

Opleidingsvorm 2

Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen van elk ten minste 2 leerjaren. 

  • De eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien lesuren per week worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming (ASV). 
  • De tweede fase geeft voorrang aan de beroepsgerichte vorming (BGV). Ten minste negen lesuren per week worden voorbehouden aan de beroepsgerichte vorming. 

De vakken die gegeven worden zijn vrij te bepalen (behalve levensbeschouwelijke vakken) en behoren tot ASV of de BGV. Het buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 2 laat de leerlingen geen gemeenschappelijk leerprogramma doorlopen, maar zorgt voor een geïndividualiseerd curriculum dat aangepast is aan de noden en de mogelijkheden van elke leerling. Daarvoor selecteert de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die het voor een bepaalde leerling of leerlingengroep wil nastreven. De doelenselectie wordt vastgelegd in het handelingsplan. Het handelingsplan vermeldt ook hoe het multidisciplinair teamwerk wordt gepland en hoe de sociale, psychologische, orthopedagogische, medische en paramedische hulpverlening in het opvoedings- en onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Het handelingsplan wordt opgemaakt door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en indien mogelijk met de ouders. 

Opleidingsvorm 3

Opleidingsvorm 3 omvat vier fasen. In OV3 geldt een minimumlessentabel voor alle scholen met in het totaal 32u (38u voor de integratiefase). 

  • de observatiefase duurt in principe één schooljaar; de leerlingen krijgen naast algemene en sociale vorming (minstens 14u) ook beroepsgerichte vorming (BGV) (minstens 16u); 
  • de opleidingsfase duurt ten minste twee volledige schooljaren; minstens 10u ASV, 13u BGV; 
  • de kwalificatiefase duurt in principe twee volledige schooljaren; minstens 10u ASV, 19u BGV en een stage binnen BGV. 
  • de facultatieve integratiefase duurt één schooljaar in de vorm van een alternerende beroepsopleiding; minstens 14u ASV, 24u BGV onder de vorm van stage voor de werkervaring. De integratiefase is toegankelijk voor leerlingen die een getuigschrift van de opleiding in de kwalificatiefase hebben behaald. Indien zij slechts een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden hebben behaald, beslist de klassenraad over de toelating van de leerlingen. Uitzonderlijk kan de klassenraad een leerling voor een tweede schooljaar toelaten tot de integratiefase of ABO. 

Vanaf het schooljaar 2020-2021 wordt het opleidingsaanbod van opleidingsvorm 3 geleidelijk aan gemoderniseerd, conform de matrix secundair onderwijs. In de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase worden opleidingen onderscheiden, die als finaliteit arbeidsmarkt hebben. Die opleidingen worden geordend in een matrix op basis van studiedomeinen. In de matrix zijn er acht studiedomeinen, waarvan onderstaande vijf voorkomen in opleidingsvorm 3: 

  1. stem; 
  2. land- en tuinbouw; 
  3. economie en organisatie; 
  4. maatschappij en welzijn; 
  5. voeding en horeca. 

Voor elke opleiding wordt een opleidingsprofiel uitgewerkt dat richtinggevend is voor het invullen van het curriculum.  

Het buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 3 laat de leerlingen geen gemeenschappelijk leerprogramma doorlopen, maar zorgt voor een geïndividualiseerd curriculum dat aangepast is aan de noden en de mogelijkheden van elke leerling. Daarom selecteert de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die het voor een bepaalde leerling of leerlingengroep wil nastreven. De doelenselectie wordt vastgelegd in het handelingsplan. Het handelingsplan vermeldt ook hoe het multidisciplinair teamwerk wordt gepland en hoe de sociale, psychologische, orthopedagogische, medische en paramedische hulpverlening in het opvoedings- en onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Het handelingsplan wordt opgemaakt door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en indien mogelijk met de ouders. 

Opleidingsvorm 4

Opleidingsvorm 4 is qua inhoud en structuur volledig afgestemd op het gewoon secundair onderwijs. Het is bedoeld voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum aankunnen, maar hierbij extra ondersteuning in de context van een school voor buitengewoon onderwijs nodig hebben. In opleidingsvorm 4 zijn de lesroosters exact dezelfde als die van de corresponderende gewone scholen. Ook de vakken en de leerplannen, de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen en erkende beroepskwalificaties zijn identiek die van aan het gewoon secundair onderwijs. De specificiteit van het buitengewoon onderwijs berust bij de mogelijkheid het leeraanbod aan te passen aan de individuele leerling op basis van handelingsplanning, waarbij steeds het gemeenschappelijk curriculum van het gewoon onderwijs gevolgd wordt.   

De sociaal-maatschappelijke training en de stage

Een van de maatregelen om het buitengewoon secundair onderwijs nauwer te doen aansluiten op de beroepswereld is de sociaal-maatschappelijke training en de stage. Die verschilt naargelang de opleidingsvorm. 

Sociaal-maatschappelijke training is enkel mogelijk in opleidingsvorm 1. Dit is een buitenschoolse training met als doel ervaring op te doen met het oog op een zinvolle dagbesteding, begeleid werken, vrijwilligerswerk, ... maar heeft niet als doel om beroepservaring op te doen gericht op latere betaalde arbeid. Sociaal-maatschappelijke training valt dus niet onder het begrip stage of stagiair zoals bedoeld in de federale regelgeving betreffende de bescherming van de stagiairs. De sociaal-maatschappelijke training kan plaatsvinden in instellingen die erkend zijn (of zich in de erkenningsfase bevinden) voor de opname van volwassen gehandicapte personen die er geen op productie gerichte arbeid verrichten (bv. een dagcentrum, een bezigheidshome, ...). 

Stage kan ingericht worden in elke opleidingsvorm. Een stage is een vorm van opleiding, buiten een vestigingsplaats van de school, in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever, onder gezag van een werkgever, onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever, waarbij effectieve arbeid verricht wordt, met de bedoeling beroepservaring op te doen (Codex SO, art. 3, 17°/2 en Codex over het welzijn op het werk, Boek X – werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, titel 4 - Stagiairs). [Zie leerlingenstages 6.2.2; zie Omzendbrief SO/2016/01 (BuSO)].  

Ook observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het buitengewoon secundair onderwijs (zie 12.4.3.2). 

Duaal leren in opleidingsvorm 3 en 4 

Vanaf 1 september 2019 kunnen scholen buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 of 4 opleidingen aanbieden via duaal leren. Duaal leren is een leerweg waarbij de leerling een aanzienlijk deel van de opleiding bij een werkgever op een reële werkplek krijgt. Voor opleidingsvorm 3 kan dit gevolgd worden in de kwalificatie- of integratiefase. Voor opleidingsvorm 4 is dit mogelijk in opleidingen op niveau van de 2e of 3e graad van het beroepssecundair onderwijs, of de derde graad van het technisch secundair onderwijs.   

Studievoortgang

De beoordeling en begeleiding van leerlingen zijn sterk met elkaar verweven. In het buitengewoon onderwijs heeft de beoordeling hoofdzakelijk een vormend karakter. 

De klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding ( CLB), neemt beslissingen m.b.t. de samenstelling van de klassen, of een bepaalde leerling in een bepaalde leerlingengroep moet blijven, en omtrent de overgang van leerlingen naar andere klassen of naar een bepaald type of opleidingsvorm. 

De samenstelling van de klassenraad wordt bepaald in functie van een klas of van een pedagogische eenheid gevormd voor één of meer leervakken en/of opvoedende activiteiten. De klassenraad is samengesteld uit leden van het onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het medisch, orthopedagogisch, paramedisch, psychologisch en sociaal personeel, die voorzien in het onderricht en de opvoedende activiteiten van één of meer leerlingen. 

Studiebewijzen

Leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs kunnen in bepaalde gevallen een getuigschrift bekomen dat dezelfde waarde heeft als een getuigschrift behaald in het gewoon basisonderwijs.

In het buitengewoon secundair onderwijs zijn volgende studiebewijzen mogelijk:

  • Opleidingsvorm 1: Attest maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en arbeidsdeelname in een omgeving met ondersteuning Opleidingsvorm 2: Attest maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en tewerkstelling in een werkomgeving met ondersteuning
  • Opleidingsvorm 3: de klassenraad reikt getuigschriften en attesten uit na advies van de kwalificatiecommissie:
    • op het einde van de opleidingsfase: een bewijs van competenties waarop de beroepsgerichte competenties worden opgesomd die de leerling behaalde.  
    • op het einde van de kwalificatiefase:
      • getuigschrift van de opleiding (indien geslaagd in de opleiding)
      • getuigschrift van verworven competenties voor een afgerond geheel binnen een opleiding (indien geslaagd voor een deel van de opleiding)
      • attest van verworven bekwaamheden
    • indien de leerling daar niet voor in aanmerking komt:
      • attest van beroepsonderwijs
    •  na de (facultatieve) integratiefase [ABO, alternerende beroepsopleiding - zie 12.2.4]:
      • met vrucht: getuigschrift alternerende beroepsopleiding
      • niet met vrucht of bij vroegtijdige beëindiging: attest alternerende beroepsopleiding
      • (en ook nog alle getuigschriften en attesten uit de kwalificatiefase)
    • Samen met de uitrol van het nieuwe opleidingsaanbod zal ook de studiebekrachtiging in de kwalificatie- en integratiefase wijzigen vanaf schooljaar 2024-2025. 
  • Opleidingsvorm 4: getuigschriften en diploma's zoals in het gewoon secundair onderwijs

In opleidingsvormen 3 & 4 kunnen de ouders of de volwassenen leerlingen tegen de beslissingen van de klassenraad beroep instellen.