Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bevolking: Demografische situatie, talen en levensbeschouwingen

Belgium - Flemish Community

1.Politieke, sociale en economische achtergronden en ontwikkelingen

1.3Bevolking: Demografische situatie, talen en levensbeschouwingen

Last update: 14 December 2023

Demografische situatie

Bevolkingsgroei en bevolkingssamenstelling

Tussen 2000 en 2018 is de Belgische bevolking aangegroeid met iets meer dan 1 miljoen mensen (10,24 miljoen vs. 11,36 miljoen). In wat volgt wordt de evolutie in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weergegeven, waarvoor Nederlandstalig onderwijs wordt ingericht.

[[{"fid":"1747","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"1":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"1"}}]]

(Bron: STATBEL Structuur van de bevolking)

De toename is voor zowel het Vlaams Gewest als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in belangrijke mate te wijten aan internationale migratie (zie 3.1.2). De natuurlijke bevolkingsaangroei is positief maar beperkt.

[[{"fid":"1748","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"2":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"2"}}]]

De leeftijdspiramide voor het Vlaams Gewest ziet er als volgt uit (vergelijking tussen 2000 en 2017):

[[{"fid":"1749","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"3":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"3"}}]]

[[{"fid":"1750","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"4":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"4"}}]]

(Bron: Statistiek Vlaanderen)

De intensiteit van de veroudering is fel toegenomen tussen 2000 en 2015. De verouderingsindicator (verhouding 67+ ten opzichte van de 0-17 jarigen) was 71,1 % in 2000 en ondertussen 88 % in 2015. Ook de afhankelijkheidsratio (de verhouding 0-17 jarigen en 67+ ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18-66)) is toegenomen van 54 % in 2000 tot 57 % in 2015. Prognoses geven aan dat beiden zullen blijven stijgen als gevolg van de vergrijzing en verzilvering van de Vlaanderen.

Migratie

Het aantal vreemdelingen in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is systematisch gestegen. Met vreemdelingen bedoelt men personen met een huidige niet-Belgische nationaliteit. In België in zijn geheel heeft 1 op de 10 inwoners niet de Belgische nationaliteit. De voornaamste nationaliteitslanden van de buitenlandse staatsburgers zijn Frankrijk, Italië, Nederland, Marokko en Roemenië. Burgers uit die landen vormen vrijwel de helft van de buitenlandse bevolking in België (48,1 %).

[[{"fid":"1751","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"5":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"5"}}]]

(Bron: STATBEL)

Een andere, meer omvattende manier om migratie in kaart te brengen is om te kijken naar het aantal personen van buitenlandse herkomst. Hiervoor worden 4 criteria gebruikt: huidige nationaliteit van de persoon, de geboortenationaliteit van de persoon, de geboortenationaliteit van de vader en de geboortenationaliteit van de moeder. Is één van deze 4 criteria een niet-Belgische nationaliteit, dan wordt de persoon beschouwd als zijnde een persoon van buitenlandse herkomst. Op die manier worden ook alle migranten gevat die de Belgische nationaliteit hebben verworven.

[[{"fid":"1752","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"6":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"6"}}]]

De verdeling naar herkomst is als volgt:

[[{"fid":"1753","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"7":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"7"}}]]

Samenstelling van de schoolbevolking

In het schooljaar 2017-2018 zitten volgende aantallen leerlingen in het kleuter, lager en secundair onderwijs.

[[{"fid":"1754","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"8":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"8"}}]]

(Bron: Statistiek Jaarboek 2017-2018)

Op basis van een aantal socio-economische kenmerken (SES-kenmerken) kunnen leerlingen extra financiering genereren voor een school of onderwijsinstelling (gelijkekansenbeleid). Deze kenmerken geven een relevant beeld van de sociale staat van kinderen en leerlingen in het Vlaams onderwijs. Het gaat om:

opleidingsniveau van de moeder: Een leerling tikt aan op dit kenmerk als de moeder maximaal lager secundair onderwijs afgewerkt heeft. Als het opleidingsniveau niet gekend is, tikt de leerling niet aan.

gezinstaal De gezinstaal is risicovol wanneer de gezinstaal niet overeenkomt met de onderwijstaal (Nederlands). De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd.

Schooltoelage: De leerling tikt aan op dit kenmerk als hij/zij een schooltoelage gekregen heeft (zie ook hoofdstuk 3).

[[{"fid":"1755","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"9":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"9"}}]]

(Bron: Statistisch Jaarboek Schooljaar 2017-2018)

Wat de nationaliteit betreft:

[[{"fid":"1757","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"10":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"10"}}]]

(Bron: Statistisch Jaarboek Schooljaar 2017-2018)

Van de 110771 leerlingen met een vreemde nationaliteit komt bijna 60 % (66371 leerlingen) uit een EU-lidstaat, waarvan de helft uit Nederland (33539 leerlingen).

In het hoger onderwijs waren er in het academiejaar 2017-2018 239608 leerlingen ingeschreven: 119967 studenten aan de hogescholen en 115641 aan de universiteiten.

[[{"fid":"1758","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"11":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"11"}}]]

(Bron: Hoger Onderwijs in Cijfers 2017-2018)

Talen

België heeft drie officiële talen: het Nederlands, het Frans en het Duits.

De enige officiële taal van de Vlaamse Gemeenschap is Nederlands. Dit is bijgevolg ook de instructietaal in het Vlaams Gewest en de Nederlandstalige scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Alle officiële, erkende of gesubsidieerde scholen vallen zowel onder de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs (afgekort: de onderwijstaalwet) en de Bestuurstaalwet. Zo bepaalt de Onderwijstaalwet in welke talen de lessen worden gegeven en regelt de Bestuurstaalwet het taalgebruik van de onderwijsinstellingen voor de administratieve aangelegenheden (bv. communicatie met de ouders). Iedere communicatie tussen de school/leerkrachten en de ouders in de schoolcontext, alle activiteiten die in schoolverband plaatsvinden, naast het les geven (bijvoorbeeld het rapport, briefwisseling met ouders, affiches die ophangen, taalgebruik bij het oudercontact of op het schoolsecretariaat), volgen de regeling van de Bestuurstaalwet.

Scholen in het basisonderwijs moeten een verplichte screening van het niveau van de (Nederlandse) onderwijstaal uitvoeren. Deze screening brengt de beginsituatie van de leerling in kaart en wordt eventueel gevolgd door een aan de leerling aangepast taaltraject. Voor leerlingen die de onderwijstaal onvoldoende beheersen om de lessen te kunnen volgen, is een taalbad van maximaal een jaar mogelijk. (omzendbrief BaO/2014/01).

In het basisonderwijs is er taalinitiatie in het Frans, Engels of Duits facultatief vanaf het eerste jaar gewoon kleuteronderwijs. Taalinitiatie is een aan formeel talenonderwijs voorafgaand aanbod van ‘talige activiteiten’. Het formeel talenonderwijs, door middel van systematische taalverwerving, is voor het leergebied Frans verplicht in het vijfde en zesde jaar lager onderwijs. Scholen zijn vrij om naast het Frans ook Duits of Engels aan te bieden of in een uitbreiding van het verplichte leergebied Frans te voorzien (Omzendbrief BaO/2017/01).

In het secundair onderwijs kunnen verschillende moderne talen (Frans, Engels, Duits, Spaans en Italiaans) gevolgd worden, evenals de klassieke talen (Grieks en Latijn). Voor elk van deze talen zijn er einddoelen vastgelegd door de overheid.

Scholen kunnen daarnaast een aanvraag indienen voor Content and Language Integrated Learning (CLIL). Deze vorm van meertalig onderwijs laat toe dat onderwijs in een niet-taalvak wordt gegeven in het Frans, Engels of Duits. Indien de aanvraag wordt goedgekeurd, kan een school maximaal 20 % van de onderwijstijd in één van deze talen aanbieden in het gewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd. Scholen verbinden zich er toe om een parallel Nederlandstalig traject op te zetten. In het schooljaar 2018-2019 bieden 101 scholen CLIL aan voor 3100 leerlingen.

De talen gesproken door migranten zijn wettelijk niet erkend als minderheidstalen. In het onderwijs worden extra middelen vrijgemaakt voor de opvang van anderstalige nieuwkomers (OKAN) en voor leerlingen van etnische minderheden.

Enkele Franstalige scholen in de faciliteitengemeenten vallen onder de bevoegdheid van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming, met in 2017-2018 een totaal van 3014 leerlingen in het kleuter, lager en secundair onderwijs. Daarnaast zijn er zijn ook enkel Franstalige afdelingen van Nederlandstalige scholen. Deze hebben in totaal 299 leerlingen in schooljaar 2017-2018 (Bron: Statistiek Jaarboek 2017-2018).

Ook in het hoger onderwijs is het Nederlands de instructietaal. Het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands is aan een strikte regelgeving onderworpen, de zogenaamde taalregeling. Maximaal 6 % van de bacheloropleidingen en 35 % van de masteropleidingen in heel Vlaanderen mag in een andere taal dan het Nederlands aangeboden worden.

De Vlaamse hogeronderwijsinstellingen kunnen binnen Nederlandstalige opleidingen maximum 18,33 % in een initiële bacheloropleiding en maximum 50 % in een initiële masteropleiding van de opleidingsonderdelen van het modeltraject doceren in een andere onderwijstaal dan het Nederlands. Om een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding te kunnen aanbieden, moet de instelling een aanvraag indienen bij de Commissie Hoger Onderwijs. Die kijkt na of aan een aantal randvoorwaarden is voldaan (Codex Hoger Onderwijs Artikel II.261, §3)

Levensbeschouwingen

Algemeen

De Belgische grondwet garandeert de scheiding van Kerk en Staat. Er is vrijheid van godsdienst (artikels 19 tot 21 van de Grondwet). De wedden en pensioenen van de bedienaren van erkende erediensten en organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele beschouwing, komen ten laste van de staat (artikel 181 van de Grondwet). Erkende erediensten zijn de katholieke (1830), de protestantse (1830), de Israëlitische (1831), de anglicaanse (1835), de islamitische (1974) en de orthodoxe eredienst (1985). Daarnaast zijn ook de niet-confessionele gemeenschappen erkend (1993). Representatieve organen van de katholieke en islamitische eredienst en de georganiseerde vrijzinnigheid ontvangen werkingssubsidies. De erkende erediensten krijgen ook publieke steun voor het bouwen en onderhouden van religieuze infrastructuur (cultusgebouwen, huisvesting voor bedienaren).

Levensbeschouwing in onderwijs

De grondwet garandeert (art. 24) dat alle kinderen in het lager en het secundair onderwijs recht hebben op 2 lesuren per week op een vak levensbeschouwelijke vorming als onderdeel van het basiscurriculum.

Zowel het decreet basisonderwijs als de codex secundair onderwijs bepalen dat een inschrijving van een leerplichtig kind in het officieel onderwijs inhoudt dat er een keuze kan worden gemaakt voor een cursus in één van erkende godsdiensten of in de niet-confessionele zedenleer. Het officieel onderwijs moet met andere woorden de levensbeschouwelijke keuze van alle ouders respecteren en de keuze bieden tussen godsdienstonderwijs en een niet-confessionele zedenleer.

Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderwijs in de anglicaanse, islamitische, israëlitische, katholieke, orthodoxe of protestants-evangelische godsdienst en in de op die godsdienst berustende zedenleer. Onder onderwijs in de zedenleer wordt verstaan het onderwijs in de niet-confessionele zedenleer. Er is geen overheidscontrole op de vakinhoud voor levensbeschouwelijke lessen (zolang ze de democratische principes van de samenleving niet in het gedrang brengen).

Ouders of leerlingen kunnen evenwel op individuele basis vrijstelling van deze vakken vragen bij religieuze of morele bezwaren tegen het volgen van één van de aangeboden cursussen. (artikel 29 van het decreet basisonderwijs en artikel 98 van de codex secundair onderwijs). De publieke onderwijsverstrekkers zijn dan wel verplicht voor de vrijgestelde leerlingen een zinvol alternatief te zoeken.

In het gesubsidieerde vrij onderwijs bestaat dergelijke keuze niet. Deze scholen vullen de morele of godsdienstige opvoeding in volgens hun eigen pedagogisch project.

[[{"fid":"1759","view_mode":"wysiwyg","fields":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""},"type":"media","field_deltas":{"12":{"format":"wysiwyg","alignment":"","field_file_image_alt_text[en][0][value]":false,"field_file_image_title_text[en][0][value]":false,"field_caption[en][0][value]":""}},"attributes":{"class":"media-element file-wysiwyg","data-delta":"12"}}]]

Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs 2017-2018