Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging hoger onderwijs

Belgium - Flemish Community

3.België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging onderwijs

3.2België-Vlaamse-gemeenschap:Bekostiging hoger onderwijs

Last update: 14 December 2023

Bekostiging

HBO5, hoger beroepsonderwijs

De bekostiging is afhankelijk van de organiserende instelling: zie de artikels over secundair onderwijs [zie 3.1-1.2], volwassenenonderwijs [3.3-1] en hoger onderwijs [zie hierna].

Het benodigde budget voor de nieuwe opleidingen zal geleidelijk toenemen. De belangrijkste investering betreft de geplande extra opleidingen in de hogescholen.

Initiële lerarenopleidingen

De bekostiging van de geïntegreerde lerarenopleidingen aan hogescholen wordt zoals de andere bachelors geregeld door het financieringsdecreet HO. De specifieke lerarenopleiding aan een hogeschool wordt geregeld door het hogescholendecreet, deze aan een universiteit door het universiteitendecreet en deze aan een Centrum Voor Volwassenenonderwijs door het decreet volwassenenonderwijs.

Hogescholen en universiteiten

In 2008 werd een nieuw financieringssysteem voor het ganse hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten) ingevoerd (decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen). Het decreet van 13 juli 2012 betreffende de integratie van de academische opleidingen in de universiteiten heeft een aantal aanpassingen aangebracht in dit Financieringsdecreet. Deze aanpassingen hebben enerzijds betrekking op het verwerken van de financiële gevolgen van de integratieoperatie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten (onder andere het invoegen van de bijkomende financiële middelen in het model) en anderzijds op het wegwerken van een aantal tekortkomingen in het bestaande financieringsmodel.

Beleidsdoelstellingen

Het nieuwe financieringssysteem wil:

  • de participatie aan hoger onderwijs en de succesvolle uitstroom uit het hoger onderwijs bevorderen;
  • het rendement van de studietrajecten verhogen en de instellingen responsabiliseren voor hun studievoortgangbeleid;
  • democratisering en toegankelijkheid verhogen;
  • kansen op hoger onderwijs voor jongeren uit kwetsbaardere socio-economische groepen vergroten;
  • een meer doelmatig en gerationaliseerd onderwijsaanbod uitbouwen;
  • flexibelere trajecten financieren rekening houdende met studievoortgang en succesvolle uitstroom;
  • de academisering van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen doen slagen;
  • de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek stimuleren.

Enveloppe 

Een volledig geïntegreerd rekenmodel voor de werkingsmiddelen van universiteiten en hogescholen was in 2008 nog niet haalbaar, gelet op de verschillende historiek en de verschillende finaliteiten van de onderwijstypes. Daarom werd gekozen voor een model met deelbudgetten voor de afzonderlijke types onderwijs. (De hier vermelde bedragen gelden vanaf 2011).

  • Een vaste forfaitaire onderwijssokkel voor hogescholen en universiteiten. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt deze forfaitaire sokkel opgesplitst in een onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen, een sokkel voor kunstopleidingen aan de School of Arts en een sokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten;
  • een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen;
  • een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (waarvan een deel voorzien is voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten aan de hogescholen). Vanaf het academiejaar 2014 wordt dit variabel onderwijsdeel, met uitzondering van het deel voor kunstopleidingen, overgedragen naar de universiteiten en samengevoegd met het variabel onderwijsdeel voor de academische gerichte opleidingen aan de universiteiten. Het deel voor de kunstopleidingen (de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten) blijft bij de hogescholen en wordt het variabel onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de School of Arts;
  • een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten;
  • een globale onderzoeksokkel voor de universiteiten;
  • een variabel onderzoekdeel voor de universiteiten.

We lichten de deelbudgetten nader toe.

  • De onderwijssokkel(s) (voor hogescholen en universiteiten):
    • dit bedrag wordt verdeeld op basis van het aantal opgenomen studiepunten door studenten met een diplomacontract in de initiële bachelor en masteropleidingen. Het is een degressief systeem, met als gevolg een relatief grotere onderwijssokkel voor de kleinere instellingen;
    • om voor een onderwijssokkel in aanmerking te komen, moet een instelling een minimale instellingsnorm van 90.000 opgenomen studiepunten in de bachelor- en masteropleidingen halen. Instellingen die deze minimale instellingsnorm niet halen, ontvangen niet het gegarandeerde minimumbedrag, noch een bijdrage van het Aanmoedigingsfonds;
    • vanaf het begrotingsjaar 2014 is er ook een onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts.
  • De variabele onderwijsdelen:
    • de opleidingen die voor financiering in aanmerking komen zijn:
      • de geaccrediteerde initiële bacheloropleidingen;
      • de geaccrediteerde initiële masteropleidingen;
      • de schakelprogramma's;
      • de voorbereidingsprogramma's;
    • de postinitiële bacheloropleidingen (de bachelor-na-bacheloropleidingen) worden aan de helft van de initiële bacheloropleidingen gefinancierd, maar de Vlaamse Regering kan in bepaalde omstandigheden hiervan afwijken;
    • de postinitiële masteropleidingen (master-na-masteropleidingen) worden in principe niet gefinancierd; maar ook daar kan de Vlaamse Regering afwijken, zij het enkel voor opleidingen die aan welbepaalde criteria voldoen: de maatschappelijke meerwaarde, zoals de behoeften op de arbeidsmarkt, de wetenschappelijke relevantie en de kwaliteit van de opleidingen;
    • voor deze postinitiële bachelor- en masteropleidingen kunnen de instellingen alternatieve financieringsbronnen aanboren met inbegrip van een hoger studiegeld;
    • voor financiering komen zowel diploma- als creditcontracten in aanmerking, echter geen examencontracten (zie onderwijsmethoden 7.2-1.4);
    • diplomacontracten worden gefinancierd op basis van input én outputgegevens:
      • startende studenten worden gefinancierd op inputbasis (= op basis van opgenomen studiepunten) tot ze in één opleiding 60 studiepunten verworven hebben;
      • studenten die minstens 60 studiepunten verworven hebben in éénzelfde opleiding worden gefinancierd op basis van verworven studiepunten (output); een studiepunt is een maatstaf voor studiebelasting en komt overeen met 25 tot 30 uur studeren;
      • de inputfinanciering geldt enkel voor de bacheloropleidingen;
      • als een generatiestudent zich in de loop van het academiejaar heroriënteert en zich in een andere opleiding en instelling met diplomacontract inschrijft, behoudt de eerste instelling het aantal studiepunten waarvoor de student ingeschreven was. Op deze manier wordt heroriëntering niet financieel bestraft;
    • creditcontracten worden enkel gefinancierd op basis van outputgegevens (verworven studiepunten);
    • er wordt een weging van studentenkenmerken toegepast: studenten met een beurs, studenten met functiebeperkingen en werkstudenten wegen zwaarder door (factor 1,5);
    • elk uitgereikt diploma van een professionele bachelor en initiële masteropleiding levert een diplomabonus van 30 studiepunten op (op voorwaarde dat de student de helft van de studiepunten van de opleiding in de betreffende instelling heeft verworven). Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt er ook een doorstroombonus van 18 studiepunten in rekening gebracht voor die academische bacheloropleidingen waarvoor de universiteit geen onderwijsbevoegdheid heeft voor de aansluitende masteropleiding.
    • op het volume van de studiepunten worden ook wegingscoëfficiënten van studiegebieden toegepast;
    • er zijn ook bonussen voor de instellingen voorzien ter bevordering van de doelmatigheid: bij stopzetting of overdracht van opleidingen wordt in een uitdovende overgangsfinanciering voorzien (met daarenboven een bonus bij het stopzetten van een opleiding, mits goedgekeurd reorganisatieplan voor het betrokken personeel). Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt dit systeem sterk vereenvoudigd.
  • Een vaste onderzoeksokkel voor de universiteiten:
    • het bedrag wordt verdeeld onder de universiteiten op basis van het aantal doctoraten en het aantal publicaties, met een onder- en bovengrens;
    • gezien de historische onderfinanciering van de Universiteit Gent ontvangt deze instelling gedurende 6 jaar een bijkomende onderzoeksokkel, die nadien over een periode van 4 jaar geleidelijk wordt afgebouwd.
  • Een variabel onderzoekdeel dat onder de universiteiten wordt verdeeld op basis van:
    • het aantal academische en academisch gerichte bachelor- en initiële masterdiploma's uitgereikt door de universiteiten en de hogescholen die deel uitmaken van de associatie;
    • het aantal uitgereikte diploma's van doctor;
    • het aantal publicaties en citaties;
    • het aantal eerste aanstellingen in een graad van het zelfstandig academisch personeel van externe onderzoekers en van vrouwelijke onderzoekers.

Bijkomende middelen

Naast de enveloppe zijn er volgende bijkomende middelen:

  • de middelen voor praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (PWO);
  • de middelen voor instellingen met vestigingsplaatsen in Brussel (de Brusselnorm);
  • de middelen voor de academisch gerichte hogeschoolopleidingen (de academiseringsmiddelen), vanaf het begrotingsjaar 2014 worden dit de "aanvullende onderzoekmiddelen".

Voor de Hogere Zeevaartschool is een aparte financieringsregeling getroffen.

De associaties krijgen elk een forfaitair bedrag in te schrijven op een afzonderlijke budgetpost (de associatiesokkel).

Meer info http://onderwijs.vlaanderen.be/hogeronderwijs/beleid/financiering/

Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten

Met de middelen van het Aanmoedigingsfonds kunnen de hogescholen en universiteiten initiatieven nemen om gelijke kansen en diversiteit in het hoger onderwijs aan te moedigen en in het bijzonder om maatregelen te nemen die de in-, door- en uitstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die op dit ogenblik ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. De hogeronderwijsinstellingen sluiten daartoe een beheersovereenkomst af met de overheid. De eerste beheersovereenkomsten liepen af eind 2010 en de resultaten ervan werden geëvalueerd. Op basis van de resultaten van deze evaluatie wordt het systeem tegen 2013 bijgestuurd. (Zie ook 12.5-2 Specifieke ondersteuningsmaatregelen).

Evaluatie

Het financieringsdecreet voorziet een evaluatie van het financieringsmodel. Een groot deel van deze evaluatie moet afgerond zijn vóór 2014. Vóór 2018 wordt bijkomend een evaluatie gemaakt van de interne allocatiemodellen van de universiteiten in relatie tot de gehanteerde puntengewichten, met bijzondere aandacht voor de ondertussen in de universiteiten geïntegreerde opleidingen.

De bijzondere onderzoekfondsen (BOF)

Via hun Bijzonder Onderzoeksfonds kunnen universiteiten een eigen beleid voeren voor fundamenteel, grensverleggend onderzoek. Een verdeelsleutel bepaalt hoeveel middelen elke universiteit krijgt. Als gevolg van de herschikking van de BOF-middelen wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 de berekening en het beheer van de BOF-sleutel overgedragen naar het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI).

Leerkrediet voor studenten

Elke student in het hoger onderwijs start met een individueel leerkrediet van 140 studiepunten. Bij inschrijving wordt het aantal opgenomen studiepunten afgetrokken van dit krediet. Verworven studiepunten komen terug bij dit krediet, de eerste 60 studiepunten zelfs tweemaal (enkel bij diplomacontracten). Dat is een extra reserve voor wie zich herpakt na bijvoorbeeld een slechte start in het hoger onderwijs. Studenten zonder leerkrediet zijn niet financierbaar. De instellingen kunnen zelf beslissen of ze hen nog inschrijven en ze mogen een hoger studiegeld vragen (maximaal het dubbele van het reguliere inschrijvingsgeld). Voor inschrijving in een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma wordt het leerkrediet niet gebruikt. Dit is ook niet het geval voor inschrijvingen onder een examencontract.

Bij het behalen van een masterdiploma wordt het initiële leerkrediet van 140 studiepunten opnieuw afgetrokken van het leerkrediet. In het kader van levenslang leren wordt het al dan niet resterende leerkrediet van een student na het verlaten van het hoger onderwijs eenmalig terug opgebouwd tot 60 studiepunten: jaarlijks komen er daartoe 10 studiepunten bij. Deze 60 studiepunten kunnen dan opnieuw ingezet worden voor een nieuwe inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.

Studenten hoger onderwijs kunnen voortaan de stand van hun leerkrediet online volgen op Studentenportaal.

Studentenvoorzieningen

De hogeronderwijsinstellingen ontvangen jaarlijks een bedrag voor de studentenvoorzieningen die tot doel hebben de gelijkwaardige toegang tot en de deelname van alle studenten aan het hoger onderwijs te bevorderen door materiële en immateriële hulp- en dienstverlening te bieden en door studie-belemmerende factoren weg te nemen. Het decreet van 29 juni 2012 zorgt voor een nieuw uniform systeem voor hogescholen en universiteiten. Tot het systeem hebben toegang: studenten ingeschreven met een diploma- of creditcontract en studenten die een opleiding volgen in het kader van internationale mobiliteit en uitwisselingen; evenals studenten in een HBO5-opleiding georganiseerd door een Centrum voor Volwassenenonderwijs en leerlingen in een HBO5-opleiding verpleegkunde georganiseerd door een instelling voor secundair onderwijs, mits die instellingen een samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten over de HBO5-opleiding met een hogeschool. De hogeronderwijsinstellingen dienen een voor de studenten herkenbare dienst voor studievoorzieningen op te richten en een stuvoraad, waarin voor de helft studenten, leerlingen en cursisten dienen verkozen te worden. De stuvoraad dient o.m. een beleidsplan, jaar- en meerjarenbegroting en jaarverslag op te stellen.

Voor de hoogte van de Stuvomiddelen zie http://onderwijs.vlaanderen.be/hogeronderwijs/beleid/financiering/

HBO5, hoger beroepsonderwijs

 De financiële autonomie en controle is afhankelijk van de organiserende instelling: zie de artikels over secundair onderwijs [zie 3.1-2], volwassenenonderwijs [3.3-1] of hoger onderwijs [zie hierna].

Hogescholen en universiteiten

De instellingen ontvangen een enveloppe (lump sum) voor personeels- en werkingskosten. Zij beslissen autonoom over de toewijzing van de middelen en moeten daar regels voor opstellen. Zij zijn daarbij wel gebonden door een minimaal aantal decretale voorschriften, zoals deze inzake de aanwerving en benoeming van personeelsleden.

De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door een Commissaris van de Vlaamse Regering en een inspecteur van financiën. Een commissaris kan alle bestuursvergaderingen van een instelling bijwonen met raadgevende stem. De commissaris kan in beroep gaan tegen een beslissing van de instelling en dan moet de Vlaamse Regering de beslissing beoordelen. De commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, universiteiten & associaties (aangeduid voor een periode van 5 jaar) vormen één college dat minstens 6 keer per jaar vergadert en jaarlijks verslag uitbrengt aan de Vlaamse Regering. Door hun beperkte bevoegdheid blijft de beleidsvrijheid van de instellingen gegarandeerd. (Besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2003).

Scholingskosten voor lerenden in het openbaar hoger onderwijs

HBO5, hoger beroepsonderwijs

Het inschrijvingsgeld is afhankelijk van het niveau van de organiserende instelling: zie de artikels over secundair onderwijs [zie 3.1-3], volwassenenonderwijs [3.3-2] of hoger onderwijs [zie hierna].

Hogescholen en universiteiten

Een student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten sluit een studiecontract met een bepaalde instelling. Het flexibiliseringsdecreet creëert drie types van studiecontract [zie7.2.1.5].

Het studiegeld, dat betaald wordt aan de instellingen, wordt geregeld door het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs. Het bedrag is verschillend naargelang

  • de student beursgerechtigd is of niet,
  • de student EER-onderdaan is of niet
  • het leertraject,
  • de opleiding (bachelor, master, schakelprogramma, …),
  • het aantal studiepunten dat de student opneemt.

Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen kunnen zich voortaan ook inschrijven met een creditcontract. Met een creditcontract voor maximum 10 studiepunten betalen zij 50% van het studiegeld van een beurstariefstudent.

Financiële steun aan lerenden en hun familie

Naast het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs regelt het decreet van 8 juni 2007 voortaan de studiefinanciering in het hele onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Dit via een stelsel van schooltoelagen in het kleuter- en leerplichtonderwijs en studietoelagen in het hoger onderwijs, op basis van dezelfde toekenningscriteria en aan de hand van een uniek gezinsdossier geldend voor alle kinderen van eenzelfde gezin voor alle onderwijsniveaus.

Het agentschap AHOVOS (hoger onderwijs, volwassenenonderwijs en studietoelagen) heeft een specifieke website over school- en studietoelagen.

HBO5, hoger beroepsonderwijs

Het recht op studiefinanciering is afhankelijk van de organiserende instelling: zie de artikels over secundair onderwijs [3.1-4], volwassenenonderwijs [3.3-3] en hoger onderwijs [zie hierna].

Voor de cursisten in de opleiding verpleegkunde geldt geen leeftijdsbeperking. Cursisten in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs (dat gegeven wordt aan instellingen voor voltijds secundair onderwijs) kunnen ongeacht hun leeftijd een studietoelage secundair onderwijs krijgen.

Hogescholen en universiteiten

Er zijn drie groepen van voorwaarden voor studietoelagen.

Nationaliteitsvoorwaarden (met specifieke voorwaarden voor niet-Belgen)

Pedagogische voorwaarden

  • de student moet ingeschreven zijn aan een geregistreerde instelling voor hoger onderwijs;
  • de opleiding moet geaccrediteerd zijn, erkend als nieuwe opleiding of tijdelijk erkend (of een opleiding zijn uit de oude structuur); waarnaast ook volgende opleidingen in aanmerking komen:
    • voorbereidingsprogramma's;
    • schakelprogramma's;
    • een specifieke lerarenopleiding als vervolgopleiding;
  • de opleiding moet gevolgd worden met een diplomacontract;
  • iedere student die zich inschrijft kan in aanmerking komen voor een studietoelagekrediet bestaande uit:
    • twee bachelorkredieten;
    • één masterkrediet;
    • één jokerkrediet;
    • één krediet voor het volgen van een voorbereidingsprogramma;
    • één krediet voor het volgen van een schakelprogramma;
    • één krediet voor het volgen van een specifieke lerarenopleiding als vervolgopleiding;
  • bij berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal studiepunten waarvoor de student zich heeft ingeschreven mee in rekening gebracht;
    • per academiejaar kan een student maximaal voor 60 studiepunten een studietoelage krijgen en dient de student zich in te schrijven voor minstens 30 studiepunten;
    • de studieomvang van een voltijds studietraject (van een opleiding uitgedrukt in studiepunten) of een academiejaar (niet uitgedrukt in studiepunten) wordt vastgesteld op 60 studiepunten;
    • de studieomvang van een halftijds studietraject wordt gelijkgesteld met 30 studiepunten;
    • een jokerkrediet omvat 60 studiepunten en geldt voor de hele studieduur;
      • het kan worden opgenomen voor het volgen van opleidingsonderdelen van gevolgde opleidingen waarvoor men niet geslaagd was of van andere opleidingen dan deze;
      • het geldt ook voor een actualiseringsprogramma voor verworven studiepunten waarvan de geldigheidsduur verstreken is;
      • het kan ook gebruikt worden voor opleidingsonderdelen van een bachelor- of masteropleiding, als in een bepaald academiejaar of semester waarin de student een diploma kan behalen, blijkt dat het desbetreffende krediet voor de opleiding in kwestie is opgebruikt;
  • ingeval studies worden gevolgd in de Franse of Duitstalige Gemeenschap of in het buitenland is, onder bepaalde voorwaarden, de studietoelagefinanciering meeneembaar.

Financiële voorwaarden

hierbij wordt rekening gehouden met:

  • de 'leefeenheid' van de student, waarbij verschillende categorieën worden onderscheiden :
    • hoofdverblijfplaats bij één of beide ouders;
    • hoofdverblijfplaats bij een andere natuurlijke persoon waaraan de student is toegewezen, of waarvan hij fiscaal ten laste is;
    • gehuwde studenten;
    • zelfstandige studenten;
    • alleenstaande studenten;
  • het referentie-inkomen van de leefeenheid waartoe de leerling/student behoort;
  • het kadastraal inkomen van de leefeenheid waartoe de leerling/student behoort;
  • de samenstelling van de leefeenheid (aantal personen ten laste, aantal studenten, aantal gehandicapten).

In 2011-2012 werden 44 846 studietoelagen toegekend in het hoger onderwijs, voor een gemiddeld bedrag van 1 641,28 euro. (Cijfers van 01/02/2013). Studietoelagen - cijfergegevens

Wettelijk kader

De studiefinanciering wordt voortaan op een geïntegreerde wijze geregeld voor alle onderwijsniveaus door het decreet van 08 juni 2007. (Zie 3.1-4). 

Financiële steun voor lerenden

HBO5, hoger beroepsonderwijs

De steunmogelijkheden zijn afhankelijk van de organiserende instelling: zie artikels over secundair [3.1-5], volwassenenonderwijs [3.3-3] en hoger onderwijs [zie hierna].

Hogescholen en universiteiten

Studenten die via het Erasmusprogramma een studieperiode in het buitenland doorbrengen (van minimum 3 maand en maximum 1 academiejaar) kunnen in aanmerking komen voor een mobiliteitstoelage van de Vlaamse Gemeenschap.

Er worden ook studiebeurzen verstrekt door instanties zoals de Provinciale Commissies voor Studiebeurzenstichtingen, ook in het kader van Europese uitwisselingsprogramma’s en ook door allerlei private organisaties en stichtingen. Voor het buitenland en voor wetenschappelijk onderzoek zijn ook studiebeurzen beschikbaar.

Voor studenten met functiebeperkingen kunnen speciale onderwijsleermiddelen gefinancierd worden.

Doctoraatsstudenten kunnen worden gefinancierd door de universiteit als universitaire assistenten of als doctoraatsbursalen of door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en aanverwante fondsen. Het is ook mogelijk om het doctoraat zelf te financieren, maar dit gebeurt eerder uitzonderlijk.

Studieleningen worden verstrekt door allerlei private organisaties en stichtingen.

De instellingen voor hoger onderwijs verschaffen ook tal van sociale voorzieningen (o.a. voor studentenrestaurants en huisvesting). (Zie daarvoor het decreet van 30 april 2004, titel III). De subsidies daarvoor werden voor de hogescholen gelijkgetrokken met deze voor de universiteiten.

Privaat onderwijs

Niet-gesubsidieerde en niet-erkende onderwijsinitiatieven zijn uitermate beperkt. Het departement onderwijs inventariseert geen gegevens terzake.

Het gesubsidieerd en erkend vrij onderwijs wordt samen behandeld met het officieel onderwijs.